De beëindiging van een relatie of huwelijk brengt vaak spanningen met zich mee. Er dienen veel afspraken te worden gemaakt, waaronder afspraken met betrekking tot de kinderen. Steeds vaker wensen ook grootouders en anderen derden die menen in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind of de kinderen te staan een omgangsregeling. De vraag is echter in hoeverre zij een omgangsregeling ook daadwerkelijk kunnen afdwingen.

Nauwe persoonlijke betrekking

Het kind heeft niet alleen recht op omgang met zijn/haar ouders, maar ook met degenen die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem/haar staan. De rechter kan dan ook op verzoek van niet alleen een ouder, maar ook op grond van hem/haar die meent in een nauwe persoonlijke betrekking tot een kind te staan, een omgangsregeling vaststellen.

Voor het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking is het bestaan van een familierechtelijke verwantschapsband tussen de verzoeker en het kind onvoldoende. Dit betekent dat bijkomende omstandigheden naar voren dienen te worden gebracht waaruit de nauwe persoonlijke betrekking met het kind volgt.

Grootouders

Grootouders kunnen aldus geen omgangsregeling af dwingen door een beroep te doen op de familierechtelijke verwantschapsband. Voor grootouders die hun kleinkinderen niet te zien krijgen of reeds lange tijd niet meer zien, zal het dan ook lastig zijn een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind aan te tonen. Een omgangsregeling is hierdoor vaak ver weg.

Het omgangsrecht van grootouders is steeds vaker aan de orde. Dit is onder meer het gevolg van het feit dat grootouders steeds vaker op hun kleinkinderen passen omdat beide ouders een baan hebben. Een uiteengaan of echtscheiding van de ouders heeft meer dan eens tot gevolg dat de grootouders hun kleinkinderen niet meer kunnen zien. Relaties vertroebelen en een boze schoondochter of –zoon wil niet langer dat de kinderen contact hebben met hun grootouders die de ouders zijn van zijn of haar ex. Ook komt het voor dat de grootouders niet langer contact hebben met zowel hun voormalig schoondochter als –zoon als hun eigen kind. Verstrijkt de tijd, dan kan een rechter de nauwe persoonlijke betrekking niet meer aannemen en dus ook geen omgangsregeling vaststellen.

De vraag is of het omgangsrecht van grootouders in de wet verankerd dient te worden. Er wordt voor gepleit dat de enige ontvankelijkheidstoets voor het in aanmerking komen van een omgangsregeling voor grootouders zou moeten zijn dat zij de juridische afstammingsband kunnen aantonen. Dit zou betekenen dat de nauwe persoonlijke betrekking niet langer behoeft te worden aangetoond en dat dus ook grootouders die niet op hun kleinkinderen hebben gepast en/of hun vaak hebben gezien een omgangsregeling kunnen afdwingen.

Vooralsnog is het onduidelijk of het omgangsrecht van grootouders ook daadwerkelijk wettelijk zal worden vastgelegd. Wel is in 2015 een initiatiefnota ingediend waarop door de verschillende politieke partijen wisselend is gereageerd.

Zolang de wet niet wordt aangepast, is het zaak dat grootouders snel actie ondernemen wanneer zij in nauwe persoonlijke betrekking staan tot hun kleinkinderen en hier door een uiteengaan van de ouders een einde aan komt. Wordt hier immers te lang mee gewacht, dan zal de rechter geen omgangsregeling kunnen vastleggen omdat de nauwe persoonlijke betrekking niet (meer) kan worden aangenomen.

Anderen met een nauwe persoonlijke betrekking

Zoals hiervoor is aangegeven, kan een ieder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, een omgangsregeling afdwingen. Met name personen die kinderen in hun gezin hebben opgevoed en verzorgd, denk aan een nieuwe partner van één van de ouders van de kinderen, zullen vaak met succes de nauwe persoonlijke betrekking kunnen aantonen.

Belang van het kind

Steeds indien wordt verzocht om het vastleggen van een omgangsregeling, dient het belang van het kind te worden afgewogen tegen het belang van de andere betrokkenen. Dit betekent dat bijvoorbeeld onderlinge spanningen tussen grootouders en ouders of voormalig partners of echtgenoten kan maken dat een omgangsregeling niet in het belang van het kind is en om die reden niet kan worden vastgelegd, ondanks de mogelijke aanwezige nauwe persoonlijke betrekking.

Conclusie

Kortom; in de toekomst zullen grootouders omgang met hun kleinkinderen mogelijk kunnen afdwingen op grond van de juridische afstammingsband. Tot die tijd, zullen grootouders, maar ook anderen die een omgangsregeling wensen, moeten aantonen dat zij in een nauwe persoonlijke betrekking staan tot het kind. Het verstrijken van de tijd kan maken dat een dergelijke persoonlijke betrekking niet (meer) door een rechter kan worden aangenomen. Bovendien kan het belang van het kind zich verzetten tegen de vaststelling van een omgangsregeling.