Met de komst van de WWZ geldt vanaf 1 juli 2015 het nieuwe artikel 7:670b BW. Op grond van dit wetsartikel geldt voor de werknemer een bedenktermijn van twee weken als hij een vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst heeft ondertekend. Mocht hij spijt krijgen van de vaststellingsovereenkomst, dan kan hij binnen die bedenktermijn de vaststellingsovereenkomst zonder opgaaf van redenen ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de werkgever.

Maar wanneer begint de bedenktermijn te lopen? Wanneer overeenstemming bestaat over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst of daarna, wanneer de werknemer de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend?

Deze vraag stond centraal in de rechtszaak die leidde tot de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 10 februari 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:996 (klik hier voor deze uitspraak). In die zaak was de werknemer uitgegaan van de datum waarop hij de vaststellingsovereenkomst had ondertekend. De werkgever was uitgegaan van de datum waarop partijen het schriftelijk (via opeenvolgende e-mailwisselingen) eens waren geworden over de voorwaarden van de vaststellingsovereenkomst. Wie had gelijk? De tekst van artikel 7:670b BW bood niet direct een uitkomst; het oordeel van de rechter was noodzakelijk.

De rechter oordeelde dat de bedenktermijn pas gaat lopen wanneer de vaststellingsovereenkomst daadwerkelijk door de werknemer is ondertekend. Aan het ‘schriftelijkheidsvereiste’ van artikel 7:670b BW wordt dus niet voldaan door het vooraf bereiken van overeenstemming over de voorwaarden van die vaststellingsovereenkomst. Ook niet als die overeenstemming ‘zwart op wit’ blijkt uit opeenvolgende e-mailwisselingen, zoals de werkgever het wetsartikel had begrepen. De werknemer had de vaststellingsovereenkomst dus tijdig ontbonden.

Was de vaststellingsovereenkomst nu van de baan zodat de werknemer nog steeds in dienst was van de werkgever?

Nee! Volgend op de ontbindingsverklaring was tussen werkgever en werknemer namelijk een discussie ontstaan. Daarbij was op een gegeven moment namens de werknemer aan de werkgever bevestigd:
‘mijn cliënt heeft laten weten te berusten in de eerder ondertekende vaststellingsovereenkomst. Hij gaat ervan uit dat conform de vaststellingsovereenkomst zal worden gehandeld en blijven gehandeld’.

De rechter leidde daaruit af dat de werknemer na de ontbinding dus alsnog akkoord was gegaan met de eerder door hem ontbonden vaststellingsovereenkomst. Nu tussen dezelfde partijen binnen zes maanden na de ontbinding opnieuw een vaststellingsovereenkomst was aangegaan, was op deze ‘tweede’ vaststellingsovereenkomst ex artikel 7:670b lid 4 BW geen bedenktermijn (meer) van toepassing. De werknemer zat dus alsnog vast aan de vaststellingsovereenkomst!

Kortom:
Wanneer u besluit uw arbeidsovereenkomst te beëindigen door een vaststellingsovereenkomst met uw werkgever, let dan dus goed op de datum waarop u uw handtekening zet. U heeft dan nog twee weken de tijd om op uw besluit terug te komen en de vaststellingsovereenkomst te ontbinden door een schriftelijke verklaring aan uw werkgever. Gaat u echter daarna alsnog akkoord, dan wordt dat gezien als een ‘tweede’ vaststellingsovereenkomst, waarop u niet meer kunt terugkomen!