In april 2023 is er door de wetgever een arbeidsmarktpakket gepresenteerd met samenhangende maatregelen voor meer zekerheid voor werkenden en meer wendbaarheid voor ondernemers. Als onderdeel van dit pakket heeft de (demissionair) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 6 oktober 2023 een internetconsultatie geopend over het wetsvoorstel ‘Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden’. Inmiddels is deze internetconsultatie gesloten en er zijn veel reacties op het voorstel gekomen. Hieronder wordt dit wetsvoorstel nader onder de loep genomen.

Huidige situatie

Momenteel luidt het eerste lid van artikel 7:610 BW als volgt: ‘De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.’ De vereisten worden nader uitgewerkt in de jurisprudentie. Vooral het vereiste ‘werken in dienst van’ (gezag) staat vaak ter discussie.

Wetsvoorstel

Ten eerste wordt voorgesteld om in artikel 7:610 BW na het eerste lid drie leden in te voegen, te weten:

‘2. Van arbeid verrichten in dienst van een werkgever als bedoeld in het eerste lid issprake indien: a. de arbeid wordt verricht onder werkinhoudelijke aansturing door de werkgever, of; b. de arbeid of de werknemer organisatorisch zijn ingebed in de organisatie van de werkgever, en; c. de werknemer de arbeid niet voor eigen rekening en risico verricht.

3. Indien werkinhoudelijke aansturing of inbedding in de organisatie van de werkgever, bedoeld in lid 2, onderdelen a en b, aanwezig is en bovendien in zwaarwegender mate aanwezig is dan het verrichten van de arbeid voor eigen rekening en risico, wordt de arbeid verricht in dienst van een werkgever.

4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over: a. wanneer sprake is van werkinhoudelijke aansturing door de werkgever, organisatorische inbedding en het verrichten van arbeid voor eigen rekening en risico als bedoeld in lid 2, en; b. de wijze waarop een arbeidsrelatie beoordeeld wordt ingeval in vergelijkbare mate sprake is van zowel werkinhoudelijke aansturing door de werkgever of inbedding in de organisatie, als van het voor eigen rekening en risico verrichten van arbeid.’

Daarnaast stelt de Minister voor om na artikel 7:610 BW een nieuw artikel in te voegen:

‘1. Hij die ten behoeve van een ander tegen een beloning door die ander van ten hoogste € 32,24 per uur, arbeid verricht, wordt vermoed deze arbeid te verrichten krachtens arbeidsovereenkomst.

2. Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt gewijzigd met ingang van de dag waarop het bedrag, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt herzien, met het percentage van deze wijziging.

3. Dit artikel is niet van toepassing indien de ander een natuurlijke persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

4. Het gewijzigde bedrag en de dag waarop de wijziging, bedoeld in het tweede lid, ingaat, wordt door of namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid medegedeeld in de Staatscourant.’

Toelichting wetsvoorstel

Uit de concept memorie van toelichting van bovengenoemd wetsvoorstel volgt dat er gekozen wordt om in te zetten op het verduidelijken van het begrip ‘in dienst van’, omdat dit wettelijke vereiste het voornaamste beslissende vereiste is bij de beoordeling van de arbeidsrelatie en omdat het in de praktijk de meeste onduidelijkheid oplevert. Een verduidelijking in wetgeving van dit begrip leidt er volgens de Minister dan ook toe dat het grijze gebied tussen werken in een arbeidsovereenkomst en werken zonder arbeidsovereenkomst wordt verkleind.

Daarbij wordt met het voorstel dus een civielrechtelijk rechtsvermoeden geïntroduceerd bij een uurtarief onder € 32,24. De peildatum van dit bedrag is 1 juli 2023. Volgens de Minister is het doel van de maatregel om het voor de werkenden aan de basis van de arbeidsmarkt makkelijker te maken om een arbeidsovereenkomst op te eisen. Daarnaast meent de Minister dat het rechtsvermoeden een preventief effect heeft, doordat bij werken tegen een tarief onder de norm beter zal worden gekeken of de klus door een zelfstandige kan worden gedaan of dat er sprake moet zijn van een arbeidsovereenkomst.

Conclusie

Het wetsvoorstel lijkt een begin om de beoordeling van arbeidsovereenkomsten te structureren en te verduidelijken, maar er zijn zeker nog een aantal punten onduidelijk. Zo bestaat er nog ruimte voor de rechter om te beoordelen welke van de vereisten het zwaarste weegt en hoe deze zich tot elkaar verhouden.

Wilt u weten welke gevolgen dit wetsvoorstel eventueel voor u kan hebben, kunt u contact opnemen met Q.A.L.M. Gijsbers, AD Advocaten, Amsterdam; mail: gijsbers@adadvocaten.nl ; 020-6181781.