Huwelijksvermogensrecht. Algehele gemeenschap van goederen; aanspraak op pensioenrechten. Gelet op de datum van echtscheiding (in 1991) is op de onderhavige situatie het arrest Boon/Van Loon (HR 27 november 1981, NJ 1982, 503) van toepassing, hetgeen betekent dat de vrouw in beginsel recht heeft op de helft van de tot het einde van het huwelijk opgebouwde pensioenrechten. Blijkens een notariële akte van 1992 hebben partijen verklaard dat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is voltooid en dat zij niets meer van elkaar te vorderen hebben en elkaar over en weer volledige kwijting en decharge verlenen. Naar het oordeel van het hof leidt uitleg op basis van het Haviltex-criterium ertoe, dat de man er niet van mocht uitgaan en de vrouw niet hoefde te begrijpen dat de kwijtingsbepaling ook zag op de pensioenrechten. Het hof is voorts van oordeel dat er geen sprake is van een gedraging of een nalaten van de vrouw waardoor bij de man een zodanig vertrouwen werd gewekt, dat zij geen aanspraak meer kan maken op de pensioenrechten. Het hof komt ten slotte tot het oordeel dat de aanspraak van de vrouw op het pensioen niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, ook niet indien zou komen vast te staan dat zij samenwoonde met een ander als waren zij gehuwd, terwijl zij van de man een uitkering tot levensonderhoud ontving.

Bron: Rechtspraak.nl – LJN: BP5800