3.4 Het middel bevat onder meer de klacht dat het hof heeft miskend dat niet alleen het bepaalde in art. 3:13 BW (misbruik van bevoegdheid) in de weg kan staan aan de mogelijkheid een huurovereenkomst op grond van art. 7:228 lid 2 BW op te zeggen.
Deze klacht is gegrond. Weliswaar geeft art. 7:228 lid 2 de bevoegdheid een huurovereenkomst als de onderhavige op te zeggen tegen een voor huurbetaling overeengekomen dag op een termijn van ten minste een maand, maar de eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat (vgl. laatstelijk HR 28 oktober 2011, LJN BQ9854).
[Eiser] heeft in de feitelijke instanties uitdrukkelijk en gemotiveerd aangevoerd dat gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval niet een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat.
Dat betoog is door de kantonrechter aanvaard. Het hof heeft evenwel met het oog op de beantwoording van de vraag of de huuropzegging door Berregratte effect heeft gesorteerd, de door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden niet beoordeeld aan de hand van de hiervoor vermelde maatstaf, maar uitsluitend aan de hand van de (beperktere) maatstaf of Berregratte misbruik heeft gemaakt van haar opzeggingsbevoegdheid. Het heeft daarmee blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

3.5 De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling. Nu Berregratte de bestreden beslissing van het hof niet heeft uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.

Bron: Rechtspraak.nl – LJN: BW1280