7. Het hof oordeelt als volgt. Bij de beoordeling van de draagkracht van de vader is de rechtbank uitgegaan van een inkomen van de vader, zoals hij door de rechtbank verondersteld wordt te verdienen. Aan de hand van de door de vader overgelegde gegevens concludeert het hof vooralsnog dat het inkomen van de vader niet hoger zal zijn dan door de vader is aangegeven in zijn bij het appelschrift overgelegde draagkrachtberekening. Indien voorts, gelijk de rechtbank heeft gedaan, wel rekening wordt gehouden met een zorgtoeslag van € 50,- per maand en geen rekening wordt gehouden met het eigen risico ziektekosten, en daarnaast thans geen rekening wordt gehouden met de aflossing van € 88,- per maand op een doorlopend krediet – over welke schuld partijen het debat in de bodemprocedure zullen moeten voeren – volgt dat de draagkracht van de vader ruim beneden het door de rechtbank bepaalde bedrag van € 380,- per maand ligt.

8. Nu de draagkracht van de vader vooralsnog uitwijst dat deze aanzienlijk lager is dan door de rechtbank is bepaald, is het naar het oordeel van het hof aannemelijk dat de vader in een financiële noodsituatie komt te verkeren indien hij de hem door de rechtbank opgelegde alimentatie van € 190,- per maand per kind onverkort dient te voldoen. Het hof acht het belang van de vader bij schorsing van de bestaande toestand totdat op het rechtsmiddel in de bodemprocedure is beslist dan ook zwaarder wegen dan het belang van de moeder om de beslissing van de rechtbank direct ten uitvoer te leggen.

9. Het vorenstaande brengt met zich dat het hof het verzoek van de vader tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking ten aanzien van de aan hem opgelegde alimentatieverplichting ten behoeve van de minderjarigen, zal toewijzen.

Bron: Rechtspraak.nl – LJN: BR5853