De klachten waarin het BFT in hoger beroep ontvankelijk is verklaard, luiden dat de notaris bij twee transacties een melding ‘ongebruikelijke transactie inzake onverklaarde waardestijging’, en een melding ‘ongebruikelijke transactie inzake een transactie die naar aard en uitvoering ongebruikelijk is’, achterwege heeft gelaten. Het hof acht door de notaris voldoende aannemelijk gemaakt, dat hij ten tijde van het passeren van akte van levering op 15 januari 2004 geen reden had om aan te nemen dat de tussen [X] en [Y] overeengekomen prijs geen reële waarde vertegenwoordigde. De notaris mocht op basis van de waardebepaling van Van Overbeek Makelaars en zijn contacten met de hypotheekhoudster Rabobank, waaruit hem bleek dat koopsom, waardebepaling en financiering in dezelfde orde van grootte waren, in beginsel ervan uitgaan dat de overeengekomen koopprijs een reële waarde vertegenwoordigde. Dat de notaris op basis van het vorenstaande heeft geconcludeerd dat er – ondanks de opvallende waardestijging – geen sprake was van een ongebruikelijke transactie is hem niet tuchtrechtelijk te verwijten. Deze klacht is ongegrond. Het hof is van oordeel dat het BFT onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de notaris op basis van de financiële afwikkeling van de beide transacties, die blijkt uit nota’s van afrekening en relevante bankafschriften, had moeten concluderen dat zich hier ongebruikelijke transacties voordeden die een melding rechtvaardigden. Het hof verklaart de klachten van het BFT ongegrond.

Bron: Rechtspraak.nl – LJN: BR5836