Verzoek van schoolbestuur om de arbeidsovereenkomst met leraar ex art. 7:685 te ontbinden wordt afgewezen. Nadat de leraar bekend had gemaakt dat hij zijn relatie met zijn echtgenote had beëindigd en dat hij, hoewel strikt genomen nog getrouwd, was gaan samenwonen met een man, is de school een openhartig en inhoudelijk gesprek over de vraag of de leraar onder die omstandigheden nog als geloofwaardig identiteitsdrager van de school zijn werkzaamheden zou kunnen voortzetten, uit de weg gegaan en is op voorhand door de school aangenomen dat zijn vertrek onvermijdelijk was. De school heeft zich er onvoldoende van vergewist of de door de leraar gemaakte keuzes meebrachten dat hij niet meer achter de grondslag van de school zou kunnen staan. Aldus handelend heeft de school niet voldaan aan de maatstaf van goed werkgeverschap. ‘Bijkomende omstandigheden’ die een onderscheid ten aanzien van homoseksuele gerichtheid kunnen rechtvaardigen, ontbreken. Het op voorhand en zonder behoorlijk inhoudelijk overleg in twijfel trekken van de geschiktheid van de leraar vanwege het enkele feit van zijn homoseksuele gerichtheid en het samenwonen met een homoseksuele relatie is strijdig met het in de Algemene Wet Gelijke Behandeling neergelegde verbod van onderscheid. Dat de leraar de publiciteit heeft gezocht en de wijze waarop hij zich in de media heeft uitgelaten is niet zodanig dat dit grond voor ontbinding vanwege een verstoorde verhouding oplevert. Op dit moment geen voldoende gronden aanwezig om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.

Bron: Rechtspraak.nl – LJN: BU3104