4.6 Ten tijde van de koop van de onroerende zaak door [eiseres sub 1] in november 2011 werd de bedrijfsruimte nog steeds verhuurd aan gedaagden. In de notariële akte van 2 november 2011 is met betrekking tot die verhuur de bepaling opgenomen zoals die hiervoor in dit vonnis is geciteerd. Niet Accessio als feitelijke verhuurder maar [L] en [S] hebben zich verplicht de huur op te zeggen en ontruimd aan [eiseres sub 1] op te leveren. Daaruit moet worden geconcludeerd dat [L] en [S] kennelijk van oordeel zijn de bevoegdheid te hebben en het in hun macht te hebben om de huurovereenkomst op te zeggen. Voorlopig moet het er derhalve voor worden gehouden dat laatsgenoemden ten minste de bevoegdheid van verhuurder in de huurrelatie met Altamura wilden uitoefenen en daarnaar wilden handelen.

4.7 Nu [L] en [S] gedurende bijna negen jaar (stilzwijgend) hebben ingestemd met de huur van de bedrijfsruimte door gedaagden en zij zich bij de verkoop van de onroerende zaak in 2011 hebben verplicht de huurovereenkomst met gedaagden op te zeggen, is de voorzieningenrechter dan ook voorlopig van oordeel dat daarom voldoende aannemelijk is geworden dat het formele verhuurderschap in feite bij [L] en [S] lag. Dit wordt benadrukt door het feit dat de echtgenoot van [L] de zeggenschap binnen Accessio heeft en Accessio gevestigd is op hetzelfde adres als het woonadres van [L] in [woonplaats]. Bovendien valt het op dat in de huurovereenkomst met Altamura in artikel 8 wordt vermeld dat, totdat verhuurder anders meedeelt, Accessio Investment B.V. optreedt als beheerder, hetgeen vooralsnog de suggestie wekt dat de formele verhuurder een andere partij is dan Accessio.

4.9 Vorenstaande leidt er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter toe dat binnen het beperkte en voorlopige kader van een toetsing in kort geding niet kan worden gezegd dat [eiseres sub 1] en Explorius jegens Altamura kunnen handelen alsof er geen sprake is van enige binnen de bepalingen van het huurrecht rechtens relevante band tussen hen en Altamura. Het bepaalde in artikel 7:226 B.W. beoogt de huurder te beschermen indien de eigendom van het gehuurde door de verhuurder wordt overgedragen. Krachtens het bepaalde in lid 4 van dat artikel is daarbij in een geval als het onderhavige sprake van dwingend recht. Gelet op hetgeen hiervoor in dit vonnis is overwogen kan voorlopig niet worden uitgesloten dat [eiseres sub 1] en Explorius het bepaalde in artikel 7:226 B.W. tegen zich moeten laten gelden.

4.10 In dit kort geding is derhalve onvoldoende gebleken dat Altamura zich jegens [eiseres sub 1] en Explorius zonder rechtsgrond in het gehuurde bevindt. De ontruimingsvordering die van het tegendeel uitgaat is dan ook niet voor toewijzing vatbaar.

Bron: Rechtspraak.nl – LJN: BX8108