De Raad is met de minister en de rechtbank van oordeel dat sprake was van een zodanige impasse dat de minister bevoegd was appellant op grond van artikel 99, eerste lid, van het ARAR eervol ontslag op andere gronden te geven. Ook wordt het oordeel van de rechtbank gedeeld dat het ontstaan en voortbestaan van de verstoorde verhouding in gelijke mate aan beide partijen is te wijten. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de minister mocht volstaan met toekenning van de minimale vergoeding bij een ontslag op andere gronden en niet gehouden was een zogenoemde plus toe te kennen. Wat betreft het buitengewoon verlof wordt, met de rechtbank, geoordeeld dat de minister voor de verlening en vervolgens verlenging van dat verlof toereikende grondslag kon vinden in de noodzaak om te onderzoeken, hoe appellant de hand had weten te leggen op de vertrouwelijke notitie van 26 januari 2009. De waarschuwing om zich gedurende het buitengewoon verlof niet te begeven in de gebouwen van de RACM, kan niet gekwalificeerd worden als een besluit of appellabele handeling in de zin van de Awb.

Bron: Rechtspraak.nl – LJN: BZ8787