Arbeidsovereenkomst aangegaan voor onbepaalde tijd tot de pensioengerechtigde leeftijd. Wat hebben partijen bedoeld?
12. Gelet op hetgeen hiervoor onder 9 omtrent de bewijslast is overwogen en gelet op de schriftelijke arbeidsovereenkomst, welke tussen partijen dwingend bewijs oplevert (zie artikel 157 lid 2 Rv) , diende [appellant] bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat er, in weerwil van hetgeen in de arbeidsovereenkomst is bepaald, tussen partijen wilsovereenstemming bestond omtrent het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
13. Bij de waardering van het geleverde bewijs staat voorop dat in artikel 164 Rv ligt besloten dat de verklaring van [appellant], als zijnde een partijgetuige op wie de bewijslast rust, geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren, indien geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij die partijverklaring voldoende geloofwaardig maken.
Uit de verklaring van de getuige [administratiekantoor] kan (zoals ook door de kantonrechter is overwogen) worden afgeleid dat partijen de intentie hadden om langere tijd bij elkaar te blijven. Die intentie wordt echter naar het oordeel van het hof ook uitgedrukt met het aangaan van een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Dat bij partijen de wil heeft voorgezeten, een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (tot op het moment dat [appellant] de 65-jarige leeftijd zou bereiken) te sluiten kan daaruit niet zonder meer worden afgeleid. Hetgeen [appellant] op dat punt als getuige heeft verklaard, vindt derhalve geen ondersteuning in ander bewijs. [appellant] heeft het hem opgedragen bewijs derhalve niet geleverd.

Bron: Rechtspraak.nl – LJN: BR2361