Samenwerking via management B.V. Hof acht niet aangetoond dat beide partijen bij aanvang een arbeidsovereenkomst voor ogen heeft gehad, noch dat sprake is geweest van zodanige feitelijke invulling dat toch een arbeidsovereenkomst moet worden aangenomen.

6. Het hof stelt bij de beoordeling van deze vraag voorop dat partijen die een overeenkomst sluiten welke strekt tot het verrichten van werk tegen betaling, deze overeenkomst op verschillende wijzen kunnen inrichten. Wat tussen hen heeft te gelden wordt bepaald door hetgeen hun bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond, mede in aanmerking genomen de wijze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Aan de hand van de op deze wijze vastgestelde inhoud van de overeenkomst kan de rechter vervolgens bepalen of de overeenkomst behoort tot een van de in de wet geregelde bijzondere overeenkomsten (HR 14 november 1997, NJ 1998, 149 en HR 10 december 2004, NJ 2005, 239).

11. [appellant] heeft betoogd dat hem altijd een arbeidsovereenkomst met verzekeringsplicht voor ogen heeft gestaan en dat hij bij aanvang van de samenwerking als werknemer wilde functioneren en niet als ondernemer. Op dit punt heeft [appellant] gespecificeerd bewijs aangeboden (akte 9 juli 2008, randnummer 16).
Het hof overweegt dat het niet gaat om wat [appellant] bij het begin van de samenwerking voor ogen heeft gestaan, maar om wat beide partijen voor ogen heeft gestaan. Dat beide partijen voor ogen heeft gestaan dat [appellant] als werknemer van [geïntimeerde] zou gaan opereren, blijkt niet uit de feitelijke gang van zaken, waarbij [appellant] vanuit Salieblad heeft gefactureerd.

Bron: Rechtspraak.nl – LJN: BN6421