Geval waarin aan periodiek verrekenbeding tijdens huwelijk geen uitvoering is gegeven. Omzetting in finaal verrekenbeding (vgl. HR 6 december 2002, LJN AE9241, NJ 2005/125 en art. 1:141 BW). Uit omzetting voortvloeiende vordering ontstaat (behoudens andersluidende afspraken) in beginsel op tijdstip indiening verzoek tot echtscheiding. Daaraan doet niet af dat omvang vordering op dat moment nog niet bekend is. Hoge Raad komt terug van HR 6 december 2002 voor zover daarin is overwogen dat nakoming van uit finale verrekenplicht verschuldigde eerst bij einde huwelijk kan worden gevorderd zodat ingevolge art. 3:313 BW verjaringstermijn eerst dan begint te lopen. In geval waarin voor nakoming periodieke verrekenplichten een termijn als bedoeld in art. 6:83, aanhef en onder a, BW is overeengekomen, treedt verzuim ter zake van door omzetting ontstane finale verrekenplicht aanstonds en zonder ingebrekestelling in op moment waarop vordering ontstaat en opeisbaar wordt, ook al is voor die finale verrekenplicht niet een dergelijke termijn overeengekomen.

Bron: Rechtspraak.nl – LJN: BU6591