De rechtbank overweegt dat beide ouders het recht hebben om hun kind te verzorgen en op te voeden. Voorts is het in het belang van de minderjarige dat hij de kans krijgt om beide ouders te leren kennen. De rechtbank overweegt dat deze uitgangspunten in beginsel het meest tot hun recht komen bij een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen (co-ouderschap). Volgens de Raad zijn beide partijen prima ouders en voldoende in staat om voor de minderjarige te zorgen. Beide partijen zijn naar eigen zeggen flexibel aangaande hun werktijden.

Een praktisch bezwaar bij een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is de reisafstand. De rechtbank overweegt dat de vrouw destijds de keuze heeft mogen maken om met de minderjarige naar een ander deel van Nederland te verhuizen. De gevolgen van deze keuze komen naar het oordeel van de rechtbank echter voor haar rekening en risico, in die zin dat thans van de vrouw onder de gegeven omstandigheden mag worden dat zij, om in het belang van de minderjarige een gelijke verdeling van de zorgtaken tot stand te brengen, meewerkt aan het effectueren van de zorgregeling en de minderjarige derhalve ook aldaar zal worden ingeschreven bij een basisschool, tenzij partijen in onderling overleg anders beslissen. Naar het oordeel van de rechtbank komen aan de vrouw voldoende mogelijkheden toe, bijvoorbeeld het gebruik van haar woning in haar oude woonplaats, om aan deze regeling uitvoering te geven, zonder de minderjarige hierbij onnodig te belasten. De rechtbank zal bepalen dat de zorg- en opvoedingstaken gelijkelijk tussen partijen worden verdeeld (co-ouderschap) en de minderjarige de ene week bij de vrouw verblijft en de andere week bij de man, met het wisselmoment op vrijdag.

Bron: Rechtspraak.nl – ECLI:NL:RBOBR:2013:6285