De Rechtspraak heeft recent een voorstel voor een nieuw systeem voor de vaststelling van kinderalimentatie aan diverse professioneel betrokkenen op het gebied van kinderalimentatie voorgelegd. Het voorstel is gericht op vereenvoudiging van de normen voor de vaststelling van alimentatie. Vijf vragen over de berekening van alimentatie.

Waarom moet het anders?

Het huidige systeem dat rechters gebruiken bij de berekening van kinderalimentatie wordt door zowel de Rechtspraak, politiek als samenleving als te ingewikkeld, te onvoorspelbaar en te weinig transparant beoordeeld.
De methode houdt rekening met allerlei individuele omstandigheden, waarover de onderhoudsplichtigen het onderling vaak niet eens zijn. Daardoor hebben partijen vaak weinig houvast over wat zij kunnen verwachten. Die onzekerheid is bijvoorbeeld lastig bij het aangaan van andere financiële verplichtingen of bij het maken van afspraken met schuldeisers.

In een steeds complexer wordende samenleving is er bovendien steeds vaker sprake van samengestelde gezinnen met kinderen van verschillende (stief)ouders, waardoor het aantal – complexe – berekeningen toeneemt. Bij scheidingen zijn (stief)ouders verplicht in de kosten van de opvoeding en verzorging van hun (stief)kinderen bij te dragen. Maatwerk is op zich belangrijk, maar hoe ver moet je daarin gaan? Door vereenvoudiging van het systeem kan aan deze knelpunten worden tegemoetgekomen.

Een ander belangrijk knelpunt is dat in het huidige systeem het inkomen van de onderhoudsplichtige ouder die niet de hoofdverzorger is (meestal de vader) wordt beschermd als de ouders onvoldoende draagkracht hebben. Daardoor wordt een eventueel tekort afgewenteld op de verzorgende ouder.

Hoe is de berekening van de kinderalimentatie nu geregeld?

De wettelijke maatstaven voor de bepaling van het bedrag dat voor levensonderhoud verschuldigd is, zijn de behoefte van de onderhoudsgerechtigde – het kind- en de draagkracht van de onderhoudsplichtige.

De behoefte wordt individueel bepaald. Uitgangspunt is dat het kind in beginsel niet slechter af is na en door de scheiding van zijn ouders. Allerlei persoonlijke omstandigheden, zoals de mate van welstand waaraan het kind gewend is, worden bij de berekening meegenomen. De rechter gebruikt daarvoor een tabel met richtlijnen voor de hoogte van de kosten van de verzorging en opvoeding. Het bedrag dat daaruit volgt wordt afgezet tegen de draagkracht van de onderhoudsplichtige(n). Bekeken wordt of het bedrag op te brengen is voor de onderhoudsplichtige(n).

De draagkracht berekent de rechter met een speciaal rekenprogramma. Dat rekent het netto besteedbare inkomen uit en vervolgens kan een aantal uitgaven op het besteedbare inkomen in mindering worden gebracht. Tot die uitgaven behoren de kosten van eerste levensbehoeften (zoals eten en drinken), wonen, ziektekosten, kosten van de omgangsregeling en in beginsel ook de rente en aflossing op schulden en de kosten voor schulden. Van wat er overblijft is 70%, eventueel te vermeerderen met een fiscale teruggave, beschikbaar als draagkracht. Deze draagkracht wordt door de rechter vervolgens afgezet tegen de behoefte van het kind.

Wat is het nieuwe voorstel?

Het is eerlijker te kiezen voor een systeem waarin meer gekeken wordt naar wat de ouders gelet op hun inkomen zouden moeten kunnen betalen voor hun kind of kinderen. De Rechtspraak zet daarom in op een vereenvoudigd systeem waarbij het belang van het kind voorop staat. Zo wordt voor het bepalen van de draagkracht uitgegaan van vaste bedragen die niet gespecificeerd worden; een zogenaamd forfaitair systeem. Daarin gaat het erom welk bedrag iedere onderhoudsplichtige – gelet op de belangen van het kind – wordt geacht beschikbaar te hebben voor het kind.

De wijze waarop de behoefte en het inkomen worden vastgesteld, blijft vrijwel gelijk als in het huidige systeem. Wat wel verandert is dat de omgang in de behoefte wordt verdisconteerd. Dat betekent dat de vader door de tijd die een kind bij hem doorbrengt al een stukje voldoet aan de behoefte door de kosten die de moeder bespaart op de kosten voor eten, drinken, stookkosten, douchen et cetera. Deze kosten worden verrekend in een korting van in principe 15 procent op de behoefte van het kind. Rechters en ouders zijn vrij om van dit percentage af te wijken, bijvoorbeeld omdat sprake is van een ruime zorgregeling. Doordat deze kosten in mindering komen op de behoefte, en niet langer op de draagkracht, hebben deze kosten geen voorrang meer op de vast te stellen bijdrage.

Omdat slechts met (forfaitair bepaalde) basiskosten wordt gerekend, zal de berekening van de draagkracht eenvoudiger en meer voorspelbaar zijn. In het huidige systeem is van het bedrag dat overblijft na aftrek van de kosten bovendien 70% beschikbaar voor alimentatie. Met andere woorden de onderhoudsplichtige heeft een vrije ruimte van 30%. In de nieuwe situatie wordt bij inkomens tot € 2.500 met een lagere vrije ruimte rekening gehouden. Zo wordt beter voorzien in het tekort in de invulling van de behoefte van de kinderen na scheiding en wordt afwenteling van armoede op de verzorgende ouder voorkomen.

Mogelijk zal door de wijziging in de systematiek vaker draagkracht aanwezig kunnen worden geacht. Hierdoor wordt tegemoetgekomen aan de gedachte dat een ouder, gelet op de belangen van het kind, altijd wel iets moet kunnen bijdragen, uitzonderingen daargelaten.

Afhankelijk van hun draagkracht dragen ouders bij. Is de draagkracht van beide ouders gezamenlijk onvoldoende dan dragen ze beiden maximaal bij. Hebben ze samen wel voldoende draagkracht dan dragen zij bij naar rato.

Onderhoudsplichtigen moeten in de toekomst meer dan nu uitleggen, als zij van mening zijn dat zij niettemin niet over draagkracht beschikken, of over minder draagkracht dan uit de tabellen blijkt, waarom van hen niet verlangd kan worden dat zij (deze) alimentatie betalen. Er blijft wel altijd ruimte voor uitzonderingen in de vorm van een zogenaamde aanvaardbaarheidstoets. Ouders die menen dat zij de alimentatie niet of niet in zijn geheel kunnen betalen vanwege gedragingen niet aan henzelf te wijten (denk aan een onverkoopbaar huis of een niet-verwijtbaar ontslag), kunnen zich beroepen op deze hardheidsclausule.

Wat betekent het nieuwe systeem voor ouders en de rechter?

Met het nieuwe systeem weten onderhoudsplichtigen direct bij de scheiding wat ze moeten gaan betalen. Omdat de uitkomsten minder onzeker zijn, wordt het voor ouders ook makkelijker zaken in overleg te regelen.
Voor de rechter wordt het gemakkelijker ouders er op te wijzen dat zij bij het aangaan van nieuwe verplichtingen waar een schuld uit voort kan komen, rekening dienen te houden met de verplichtingen die zij hebben tegenover hun kinderen.

Hoe gaat het nu verder?

In het najaar wordt definitief besloten of het systeem er gaat komen. Er zitten nog wel wat haken en ogen aan. Zo is het de vraag of het systeem kan worden ingevoerd binnen de kaders van de huidige wet of dat er een wetswijziging nodig is. Zonder wettelijke regeling kan de rechter niet verplicht worden een minimumbijdrage op te leggen of bijvoorbeeld een stiefouder buiten beschouwing te laten. Draagvlak en behoefte zijn hele individuele normen. Past een regeling met minder maatwerk daar wel in? Of biedt de aanvaardbaarheidstoets hier soelaas?

De Rechtspraak heeft binnen de wettelijke kaders een behoorlijke vrijheid om zaken in te vullen, maar moet terughoudend zijn met het opstellen van normen waaraan alle rechters zich gebonden achten.

Het plan is momenteel in bewerking vanwege aanpassingen naar aanleiding van de onlangs georganiseerde bijeenkomst. Zodra het plan definitief is, zal het op de site van de Rechtspraak worden gepubliceerd.

Bron: Rechtspraak.nl

Huis Advocaat Particulier

Huis Advocaat Zakelijk

Huis Advocaat Non Profit