De Ondernemingskamer heeft haar eerste arrest gewezen op de voet van artikel 2:359c BW: uitkoop van minderheidsaandeelhouders na een geslaagd openbaar bod.
In onderhavige zaak hebben Group Danone S.A. (hierna Danone) en twee van haar groepsvennootschappen een uitkoopvordering op de voet van artikel 2:359c BW tegen alle overige houders van aandelen van Numico B.V. (hierna Numico) ingesteld nadat Danone eerder een openbaar bod op aandelen Numico gestand had gedaan.

De aandelen van Numico waren ten tijde van het instellen van de uitkoopvordering niet langer toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, maar een redelijke en zinvolle uitleg van artikel 2:359a jo artikel 2:359c BW brengt met zich dat volstaat dat de vennootschap in vorenbedoelde zin was toegelaten op het moment van het uitbrengen van het openbaar bod. Voorts dient artikel 2:359c lid 1 BW aldus te worden uitgelegd dat een openbaar bod moet zijn uitgebracht en dat de 95%-drempels moeten zijn bereikt, maar dat niet is vereist dat door het openbaar bod ten minste 95% van het geplaatste kapitaal en de stemrechten is verkregen of door het openbaar bod de 95%-drempels zijn bereikt.

Ten aanzien van de door Danone c.s. te betalen prijs bepaalt artikel 2:359c lid 6 BW dat, wanneer een vrijwillig openbaar bod als bedoeld in artikel 5:74 van Wft is uitgebracht, de waarde van de bij het openbaar bod geboden tegenprestatie wordt geacht een billijke prijs te zijn, mits ten minste 90% van de aandelen is verworven waarop het bod betrekking had. De Ondernemingskamer legt de laatste zinsnede aldus uit dat (i) ten minste 90% moet zijn verworven van de aandelen die de bieder nog niet hield en (ii) dat deze 90% moet zijn verkregen door aanvaarding van het openbaar bod. Dit laatste betekent dat verwervingen anderszins buiten beschouwing dienen te worden gelaten.

Voorst somt de Ondernemingskamer een aantal (door notaris of accountant geverifieerde) gegevens op waarover zij, in het algemeen en voor zover van toepassing, dient te kunnen beschikken om te kunnen vaststellen of de bieder ten minste 90% van de aandelen heeft verworven waarop het bod betrekking had. In onderhavige zaak blijkt reeds uit de door Danone c.s. opgegeven aantallen dat de 90%-grens niet is bereikt en ontbreekt derhalve, ook indien Danone c.s. hun stellingen hadden gestaafd met nadere bescheiden, het wettelijk vermoeden dat de biedprijs een billijke prijs is.

De Ondernemingskamer stelt, op de voet van artikel 2:359c lid 6 eerste zin BW, de billijke prijs zelfstandig, overeenkomstig het door Danone c.s. geboden bedrag, vast.

Bron: www.rechtennieuws.nl, 6 november 2008