De duur van de partneralimentatie is thans op maximaal twaalf jaren gesteld. De wetgever wil deze termijn verkorten en daar is ook regelgeving voor in de maak. Op 21 maart 2013 heeft het Hof Arnhem echter al een uitzondering gemaakt op de twaalfjaarstermijn. In dit arrest kende het hof de alimentatieplichtige man een afbouwregeling toe.

De betreffende man en vrouw waren negen jaar verbonden geweest via een geregistreerd partnerschap. De vrouw verklaarde dat haar inkomen na het partnerschap hetzelfde zou zijn zoals die was vóór het partnerschap. Wat wel anders was is de levensstandaard en welstand. Die werden door het partnerschap vergroot.

De man nam genoegen met een alimentatieverplichting van drie jaar en stelde een afbouwregeling voor. Het hof komt met een alimentatieverplichting van vijf jaar. Na vijf jaar hoeft de man niets meer te betalen.

De centrale overwegingen:

“5.21 Ter beoordeling ligt verder voor het subsidiaire verzoek van de man tot de afbouw van zijn alimentatieverplichting met 33% per jaar, aldus tot nihil in de periode van drie jaren.
Hierbij dient naar het oordeel van het hof wederom betrokken te worden de lotsverbondenheid die is ontstaan door het geregistreerd partnerschap van partijen en daarna nog doorwerkt hetgeen één van de voornaamste gronden is voor de alimentatieplicht.
Het hof dient te beoordelen of het in dit geval, gelet op alle omstandigheden, redelijk is dat de alimentatieplicht van de man wordt afgebouwd.
 

Het hof overweegt hieromtrent dat is gebleken dat partijen pas op gevorderde leeftijd het geregistreerd partnerschap met elkaar zijn aangegaan. De man was al gepensioneerd en de vrouw was destijds 55 jaar. Vast staat dat het inkomen van de vrouw voorafgaand aan het geregistreerd partnerschap nagenoeg gelijk is aan de eigen inkomsten van de vrouw na beëindiging van het geregistreerd partnerschap. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat zij geen verschil ziet in haar situatie zoals die nu is (na ontbinding van het geregistreerd partnerschap met de man) en zoals deze was voorafgaand aan het geregistreerd partnerschap met de man. Tijdens het geregistreerd partnerschap hebben beide partijen hun zelfstandige levensstijl, zoals zij die plachten in te vullen vóór het geregistreerd partnerschap, zoveel mogelijk gehandhaafd, aldus de verklaringen van de vrouw in hoger beroep. Wel was de levensstandaard/welstand waarin de vrouw tijdens het geregistreerd partnerschap met de man, voor de duur van ruim 9 jaar, heeft verkeerd hoger dan de levensstandaard die de vrouw gewend was vóór het aangaan van het geregistreerd partnerschap met de man. Onder de gegeven omstandigheden gaat het hof er van uit dat de vrouw geen financieel nadeel heeft ondervonden van het geregistreerd partnerschap dan wel dat haar vermogen om in haar eigen levensonderhoud anderszins negatief is beïnvloed. Hieraan doet naar het oordeel van het hof niet af dat de vrouw in verband met het aangaan van het geregistreerd partnerschap met de man is verhuisd en haar voormalige woning heeft verkocht, nu niet is vast te stellen of de vrouw van de verkoop een nadeel of voordeel heeft ondervonden.
 

Gelet op het voorgaande, de leeftijd van partijen, de duur van het geregistreerd partnerschap, de omstandigheid dat de vrouw eigen middelen van bestaan had en heeft en met name de omstandigheid dat het geregistreerd partnerschap van partijen in dit geval voor de vrouw – anders dan in geval een vrouw in de mogelijkheden om in haar eigen levensonderhoud te voorzien door het aangaan van een huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt beperkt – geen nadeel heeft opgeleverd maar heeft geleid tot behoefteverhoging, acht het hof het redelijk dat van de vrouw kan worden gevergd dat zij op redelijke termijn weer aan een levensstandaard gaat wennen die zij gewoon was van vóór het geregistreerd partnerschap. Het hof acht het niet redelijk om in dit geval van de man te vergen dat hij voor de termijn van 12 jaar de levensstandaard naar draagkracht aanvult tot het niveau van gedurende het geregistreerd partnerschap van partijen.
 

5.22 Het hof acht onder de gegeven omstandigheden een afbouw van voormelde alimentatieverplichting in een periode van vijf jaren redelijk. Aldus zal het hof de alimentatieverplichting van de man, rekening houdend met de uitkomst van de jusvergelijking in het eerste jaar, jaarlijks verminderen met 20% van € 2.177 per maand. In deze periode heeft de vrouw, naar het oordeel van het hof, voldoende gelegenheid om te wennen aan een levensstandaard die zij voor het aangaan van het geregistreerd partnerschap met de man gewoon was.”

Bron: LJN: BZ8291

Afbouw Partneralimentatie

Dit arrest laat zien dat er ook onder het huidige recht ruimte bestaat voor een afbouw van de partneralimentatie. In het onderhavige geval hoeft de man ‘slechts’ vijf jaar alimentatie te betalen, terwijl dit in beginsel twaalf jaar zou zijn, indien geen beroep op een afbouwregeling zou worden gedaan. Een afbouwregeling moet altijd door de alimentatieplichtige worden verzocht. Uit eigen beweging zal de rechter een dergelijke regeling niet vaststellen.