4.5. Uit deze stellingen blijkt niet dat [eisers] iets hebben gedaan waaruit [gedaagde 2] mocht begrijpen dat [betrokkene 1] bevoegd was om de overeenkomst met haar te sluiten. Aan [gedaagde 2] kan worden toegegeven dat [eisers] te veel vertrouwen in hun zoon hebben gesteld. Daarmee hebben zij echter niet de schijn van bevoegdheid gewekt. Van [gedaagde 2] had verwacht mogen worden dat zij niet lichtvaardig op de bevoegdheid van [betrokkene 1] had vertrouwd. Zij wist slechts dat het huis toebehoorde aan de [eisers] en zij heeft niet gecontroleerd of dit ook [betrokkene 1] was.
4.6. Nu [gedaagde 2] geen huurovereenkomst heeft met [eisers] verblijft zij zonder recht of titel in de woning. De vordering tot ontruiming tegen [gedaagden] zal derhalve worden toegewezen.

Bron: Rechtspraak.nl – LJN: BP5705