De re-integratie 2de spoor, die reeds vroeg is ingezet, kenmerkt zich evenzeer door een te beperkte betrokkenheid van LdH bij de externe oriëntatie van [verweerder]. Kennelijk achtte LdH dat zij in de nakoming van haar verplichting heeft kunnen volstaan met het inschakelen van re-integratiebureau’s. Dit uitgangspunt is onjuist. Van een werkgever wordt een daadwerkelijke actieve, ondersteunende en bemiddelende rol verwacht. Dat LdH zich actief bemoeid heeft met de re-integratie 2de spoor door [verweerder] in aanmerking te brengen voor voor hem passende functies buiten LdH, of in dat kader actief een bemiddelende rol te spelen, is niet gebleken.
Reeds in het kader van de onterechte waarschuwing van 24 februari 2012 is gebleken dat LdH ten onrechte uitgaat van een zelfstandige verantwoordelijkheid van [verweerder] om extern te solliciteren. Die verantwoordelijkheid is een gedeelde. Juist vanwege de kwetsbare situatie waarin [verweerder] verkeerde, had van LdH en actieve bemiddelende rol verwacht mogen worden. Dat LdH zich van die taak gekweten heeft is niet gebleken.
2.18. Tegen deze achtergrond is de kantonrechter van mening dat LdH ondanks het omvangrijke dossier dat zij in het geding heeft gebracht niet (voldoende) heeft voldaan aan haar re-integratieverplichting.
Dat [verweerder], zoals LdH aanvoert, onvoldoende heeft gedaan om te re-integreren is niet gebleken.
Hoewel de gezondheidssituatie van [verweerder] onzeker is, reeds aanzienlijk veel tijd verstreken is en de loondoorbetalingsverplichting van LdH een einde genomen heeft, zal het verzoek tot ontbinding worden afgewezen omdat voldoende is komen vast te staan dat [verweerder] een verdiencapaciteit heeft en niet gebleken is dat deze verdiencapaciteit door een actief bemiddelende rol van LdH en een constructieve en reële opstelling van [verweerder], niet binnen een redelijke termijn bij een andere werkeenheid van LdH op een voor [verweerder] passende en van LdH redelijkerwijs te vergen wijze benut kan worden.
Dit betekent dat van de door LdH gestelde verandering van omstandigheden, te weten: het ontbreken van een realistisch perspectief op werkhervatting binnen 26 weken, niet gebleken is.
Bron: Rechtspraak.nl – LJN: BZ6295