Verzoek ex artikel 1:84 BW. De vrouw wenst een bijdrage in de kosten huishouding van de man. Partijen zijn gehuwd maar wonen niet meer samen. Er loopt nog geen procedure tot echtscheiding. Toetsingskader is niet de draagkracht van partijen conform Trema, maar hun inkomen en/of vermogen, waaruit de kosten der huishouding moeten worden voldaan.
De voormelde kosten der huishouding van in totaal€ 1.850,- (€ 600,- en € 500,- en € 750,-) overschrijden het netto gezinsinkomen, zodat deze kosten niet alleen naar evenredigheid van inkomen, maar ook ten laste van het gemene vermogen of het eigen vermogen van partijen dienen te worden gebracht. Niet is gesteld of gebleken dat sprake is van eigen vermogen aan de zijde van (één der) partijen. De rechtbank gaat er vanuit dat er geen vermogen beschikbaar is waar partijen op terug kunnen vallen, zodat aan beide zijden zal moeten worden geroeid met de riemen die er zijn. De beperkte financiële positie van partijen leidt er eveneens toe dat de rechtbank slechts per heden een bijdrage zal vaststellen, nu vaststelling van een bijdrage met terugwerkende kracht zoals door de vrouw verzocht enkel leidt tot meer opbouw van schulden.
Uitgaande van het netto inkomen van de man van € 1.575,- per maand en na aftrek van de door de man gemaakte kosten huishouding resteert een bedrag van € 325,- per maand. De rechtbank zal bepalen dat de man dit bedrag per heden verschuldigd is, nu uit de inkomens- en schuldenpositie van de man afdoende blijkt dat er geen reserves zijn om met terugwerkende kracht een bijdrage te leveren aan de vrouw.

Bron: Rechtspraak.nl – LJN: BR4108