NEM stelt primair dat er tussen haar en gedaagde een (telefonisch gesloten) overeenkomst bestaat ter zake van levering van energie en vordert op grond daarvan bedragen. Gedaagde stelt dat hij de overeenkomst tijdig heeft geannuleerd. Er is sprake van een koop op afstand in de zin van artikel 7:46 a BW. NEM heeft naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende voldaan aan het bepaalde in artikel 7:46c lid 2 BW. Van een duidelijke vermelding van de ontbindingsmogelijkheid is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake. Om die reden concludeert de kantonrechter dat gedaagde binnen drie maanden na de bevestigingsbrief van de NEM gerechtigd is om de overeenkomst te ontbinden, hetgeen leidt tot de conclusie dat de overeenkomst tijdig is ontbonden. De primaire grondslag slaagt daarom niet. Subsidiair heeft NEM gesteld dat er sprake is van onverschuldigde betaling in de zin van artikel 6:203 BW. Gedaagde dient aan NEM de waarde te vergoeden die de levering van NEM vertegenwoordigd. Immers, gedaagde is door de levering verrijkt en heeft daarvoor geen tegenprestatie geleverd. De te vergoeden waarde is die, welke aan de prestatie normaal in het economisch leven worden toegekend (objectieve waarde), voor zover dit bedrag redelijk is. De vraag in deze is of het redelijk is dat de waardevergoeding is vastgesteld op het bedrag dat NEM aan gedaagde heeft gefactureerd. Naar het oordeel van de kantonrechter is het niet zonder meer redelijk om bij de door gedaagde te betalen waardevergoeding uit te gaan van de tarieven die door NEM worden gehanteerd. Daarom stelt de kantonrechter de te betalen waardevergoeding op een lager bedrag vast dan hetgeen NEM aan gedaagde in rekening heeft gebracht.

Bron: Rechtspraak.nl – LJN: BU4362