3.6.7. Het hof is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden van partijen een afbouwregeling tot de datum van pensionering van de man (6 oktober 2013), in overeenstemming is met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Het hof betrekt daarbij ook het feit dat de vrouw een woning bewoont en in eigendom heeft met een overwaarde van € 170.000,- en met ingang van 9 november 2014 naast een gedeelte van het pensioen van de man een eigen AOW uitkering ontvangt. Een afbouwregeling biedt de vrouw de mogelijkheid om te wennen aan de situatie dat zij is aangewezen op een minimum inkomen en geeft haar de tijd om eventueel andere maatregelen te nemen, bijvoorbeeld het liquide maken van (een deel van) het vermogen in haar woning door het aanvragen van leenbijstand of anderszins. Ook kan van de vrouw worden verwacht, dat zij de woonlasten met haar inwonende zoon, die eerder inkomen uit arbeid had en thans een uitkering heeft, deelt.
3.6.8. Al het voorgaande in overweging nemend, is het hof van oordeel dat beëindiging van de alimentatieverplichting middels een afbouwregeling telkens met ongeveer een kwart van de oorspronkelijke bijdrage van de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kan worden gevergd. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel, dat de alimentatieverplichting van de man definitief moet worden beëindigd per 6 oktober 2013.
Bron: Rechtspraak.nl – LJN: BT7406