Conservatoir beslag gelegd door kinderen ten laste van vader in verband met de nalatenschap van hun overleden moeder. Langstlevende beding ten behoeve van vader. Moet het conservatoire beslag worden opgeheven, omdat op grond van artikel 4:13 BW en/of 4:82 BW de vorderingen van de kinderen in beginsel niet opeisbaar zijn tot aan de dood van de vader? Van belang is dat in dit geval de rechtbank in het tussenvonnis van de tussen partijen aanhangige bodemprocedure (vonnis van 24 oktober 2007, LJN: BB7163) reeds heeft overwogen dat de vader zijn aandeel in bepaalde bestanddelen van de nalatenschap van de moeder heeft verbeurd wegens opzettelijke verzwijging. De vraag is dan of de vorderingen van de kinderen in verband daarmee in de bodemprocedure reeds opeisbaar zijn of dit binnen afzienbare termijn zullen worden, zodat de kinderen hiervoor in die procedure een executoriale titel kunnen krijgen. De bodemrechter heeft zich over de vraag van opeisbaarheid nog niet uitgelaten. Nu de rechtbank in het tussenvonnis wel reeds heeft overwogen dat er sprake is van verbeurdverklaring wegens verzwijging, is de stelling verdedigbaar, althans niet summierlijk ondeugdelijk, dat deze betreffende goederen vanaf het moment van deze constatering in eigendom zijn overgegaan naar de kinderen, zodat de vorderingen op de vader terzake reeds opeisbaar zijn. Een andere uitleg zou immers met zich brengen dat aan artikel 3:194 lid 2 BW (dat ervan uitgaat dat de verzwijgende deelgenoot niet meer kan genieten van het verzwegene) in dit geval feitelijk geen sanctie is verbonden. De kinderen dienen voor deze vorderingen conservatoir beslag te kunnen leggen totdat de bodemrechter zich hierover (bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard) eindvonnis heeft uitgelaten.
Bron: rechtspraak.nl