5.2 Artikel 7:628 lid 2 BW bepaalt voor een situatie als de onderhavige dat degene die in het gehuurde zijn hoofdverblijf heeft en met de overleden huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft genoemd, de huur kan voortzetten.
5.3 Voor de beoordeling of [medehuurster] als medehuurster zoals bedoeld in voornoemd artikel geldt, is het volgende van belang ten aanzien van de onderscheiden periodes. [medehuurster] erkent dat zij in ieder geval tot december 2007 in een caravan woonde op het terrein van De Paalhoeve en derhalve niet (steeds) in de woning met [huurder], zodat die woning in die periode zonder nadere onderbouwing, die door [medehuurster] niet is gegeven, niet als hoofdverblijf van [medehuurster] kan worden aangemerkt. Aan de inschrijving in de GBA op het adres van de woning in die periode komt dan ook beperkte betekenis toe.
5.4 Van de periode waarin zij (ook) in de woning in [plaats] woonde (van 9 maart 2009 tot 10 februari 2010), heeft [medehuurster] onvoldoende gemotiveerd op welke grond de woning in [woonplaats] in die periode niettemin als haar hoofdverblijf moet worden aangemerkt. De door [medehuurster] overgelegde correspondentie is daartoe, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door De Paalhoeve en de gegevens van de GBA, onvoldoende.
5.5 Door [medehuurster] is voor de periode vanaf 10 februari 2010 geen verklaring gegeven voor het feit dat het adres van de woning uitsluitend als haar briefadres geregistreerd staat terwijl zij stelt daar te wonen. Onduidelijk is voorts op welke datum zij zich op het adres van de woning heeft laten inschrijven. De Paalhoeve voert aan dat dit eerst na het overlijden van [huurder] is gebeurd, [medehuurster] heeft dat onvoldoende gemotiveerd betwist.
5.6 Uit het door [medehuurster] gestelde en de door [medehuurster] overgelegde gegevens volgt weliswaar dat [medehuurster] veel in de woning heeft verbleven – om [huurder] te verzorgen – en voorts dat [medehuurster] (al dan niet incidenteel) post ontving op het adres van de woning, doch gezien het vorenstaande is onvoldoende onderbouwd dat [medehuurster] in de woning haar hoofdverblijf heeft, althans gedurende een relevante periode heeft gehad, althans had op het moment van overlijden van [huurder].
5.7 [medehuurster] is daarom geen medehuurster in de zin van artikel 7:628 BW, zodat zij zonder recht of titel in de woning verblijft.
Bron: Rechtspraak.nl – LJN: BN9790