Per 1 januari 2024 is de Belemmeringenwet Privaatrecht (BP), op basis waarvan gedoogbeschikkingen werden afgegeven, vervallen. Wat betekent dit voor de praktijk?
In plaats van de BP zijn er bepalingen in de Omgevingswet opgenomen, welke min of meer voorzien in dezelfde regeling ten aanzien van het verkrijgen van een gedoogbeschikking.
Artikelen omgevingswet
In artikel 10.11 van de Omgevingswet is opgenomen dat een gedoogbeschikking kan worden opgelegd als voor een werk van algemeen belang:
a. voor bepaalde of onbepaalde tijd gebruik moet worden gemaakt van een onroerende zaak,
b. met de rechthebbende op de onroerende zaak ondanks een redelijke poging daartoe geen schriftelijke overeenstemming is bereikt over het gebruik daarvan,
c. het gebruik van de onroerende zaak niet meer zal worden belemmerd dan redelijkerwijs nodig is, en
d. de belangen van de rechthebbende redelijkerwijs onteigening niet vorderen.
In de BP werd op een aantal plaatsen verwezen naar een schadevergoedingsplicht die bestond bij het realiseren van een werk onder een gedoogbeschikking. Uitgangspunt daarbij was een algehele schadevergoeding, dat wil zeggen een compensatie van alle schade die is geleden als direct gevolg van de gedoogbeschikking, in ieder geval voor de met de gedoogbeschikking getroffen percelen. In de Omgevingswet is dit criterium gewijzigd.
In artikel 15.13 van de Omgevingswet is bepaald dat schade die een rechtstreeks en noodzakelijk gevolg is van een gedoogplicht als bedoeld in afdeling 10.2 van de Omgevingswet aan de rechthebbende die schade lijdt wordt vergoed:
a. als die schade uitgaat boven het normale maatschappelijke risico, en
b. voor zover de rechthebbende in vergelijking met anderen onevenredig zwaar wordt getroffen.
In aanvulling op artikel 15.13 van de Omgevingswet is in artikel 15.14 van de Omgevingswet opgenomen dat voor schade die het rechtstreeks en noodzakelijk gevolg is van een gedoogplicht als bedoeld in afdeling 10.3 van de Omgevingswet (waaronder artikel 10.11 van de Omgevingswet) aan rechthebbende die schade lijdt volledig wordt vergoed, zij het met een paar uitzonderingen.
Schadevergoedingsrecht
Tot zover lijkt er weinig schokkends onder de zon. Gerealiseerd moet echter worden dat de Omgevingsweg niet per se een schadevergoedingsrecht toekent aan rechthebbenden die schade lijden als gevolg van een beslissing die onder de BP is genomen. De wetgever heeft daaraan wel gedacht.
Zo heeft de wetgever allereerst via de Invoeringswet Omgevingswet bepaald dat onder BP ingezette trajecten tot verkrijging van een gedoogplicht onder die wet worden afgerond. Onder de BP afgegeven gedoogbeschikkingen blijven ook gerespecteerd, dit zonder begrenzing in tijd.
Voor wat betreft schadevergoedingen kan op grond van artikel 4.16 van de Invoeringswet Omgevingswet nog worden teruggevallen op de BP mits de vordering is ingesteld binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de Omgevingswet (dus tot 31 december 2028).
Er dreigt echter een vacuüm te ontstaan voor schade die pas later ontstaat als gevolg van een onder de werking van de BP afgegeven gedoogbeschikking. Als de vordering daarvoor niet voor 31 december 2028 is ingesteld (en sommige schade is misschien niet te voorzien voor 31 december 2028), kan niet op grond van het overgangsrecht, daarmee niet op de voet van de BP en mogelijk ook niet onder de Omgevingswet schade worden geclaimd.
Niet denkbeeldig is de volgende situatie:
Op grond van een gedoogbeschikking die is afgegeven op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht, is een werk gerealiseerd door Tennet. Dat werk is en blijft aanwezig, ook na inwerkingtreding van de Omgevingswet en het behelst de aanwezigheid van een hoogspanningsmast boven iemands perceel, waaraan diverse hoogspanningsleidingen zijn opgehangen, zowel 380 KV, als 150 KV-verbindingen. De mast is bedoeld om er gedurende tientallen, misschien wel honderd jaren te blijven staan. De gedoogbeschikking gebiedt dat de rechthebbende Tennet t.a.t. toegang verleent tot het perceel om werk aan de mast uit te voeren.
De rechthebbende richt zijn perceel rondom de mast in met permanente beplanting om zo minder last te hebben van de visuele impact van de mast. Als gevolg van werkzaamheden aan de mast en/of leidingen is in 2040 opnieuw betreding nodig en moet de inmiddels goed aangeslagen (en redelijk volgroeide) beplanting worden gerooid om toegang te verkrijgen met zwaar materieel bij de mast.
Tennet rooit voor eigen rekening de beplanting. Na het uitvoeren van het vertrek, resteert een kale strook grond en is het doel van de eerdere beplanting grotendeels teniet gedaan.
De vraag is of in gevallen als deze de Omgevingswet een ingang biedt om schade vergoed te krijgen. Er is in elk geval niet een gedoogplicht opgelegd op basis van afdeling 10.3 van de Omgevingswet. Het overgangsrecht stipuleert ook niet dat dergelijke schade vergoedbaar is. Het lijkt dus niet meer mogelijk om in 2040 deze schade te claimen.
Is hieraan iets te doen?
Mogelijk wel: bij een privaatrechtelijke vordering op basis van de BP (dus ingesteld binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de nieuwe wet) zou het mogelijk moeten zijn om bij de civiele rechter te vorderen dat de inbreuk makende partij (in het voorbeeld dus Tennet) wordt veroordeeld ook toekomstige (nog niet voorziene of bepaalbare) schade die het gevolg is van de eerdere gedoogbeschikking te voldoen (voor zover de BP daartoe op dit moment mogelijkheid zou bieden). Dit vergt wel dat de rechthebbende zich dat tijdig realiseert en dus ook zelf actief die vaststelling bij de rechter vordert. Doet de rechthebbende dat niet, dan loopt hij het risico dat hij te zijner tijd met zijn schade nergens meer terecht kan.
Mr. Roeland Maat is als advocaat betrokken (en betrokken geweest) bij diverse zaken waarin ten gunste van Tennet een gedoogbeschikking is afgegeven.