Leidt een poging van de man tot doodslag van zijn vrouw tot een andere verdeling van de gemeenschap van goederen?

Uit artikelen 1:93 en 1:94 Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat – vanaf het moment van de huwelijksvoltrekking – tussen de echtgenoten een gemeenschap van goederen bestaat, tenzij de echtgenoten huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen. Zodra deze gemeenschap van goederen wordt ontbonden (o.a. door echtscheiding of overlijden) hebben de echtgenoten een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap. Dit betekent dat de gemeenschap van goederen bij helfte moet worden verdeeld.

In het arrest van 7 december 1990 (Moordhuwelijk, NJ 1991/593) formuleerde de Hoge Raad hierop een uitzondering. De Hoge Raad overwoog dat een uitzondering op deze regel slechts kan worden aangenomen in zeer uitzonderlijke omstandigheden, waarin het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de ene echtgenoot zich jegens de andere echtgenoot beroept op de verdeling bij helfte. In deze zaak trouwde een niet-vermogende man in gemeenschap van goederen met een veel oudere welgestelde vrouw. Vijf weken na het aangaan van het huwelijk beroofde de man zijn vrouw van het leven. De man werd veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf wegens moord. De erfgenamen van de vermoorde vrouw stelden zich op het standpunt dat in dit geval moest worden afgeweken van de hoofdregel dat de gemeenschap van goederen bij helfte moest worden verdeeld tussen de man en de erfgenamen van de vrouw. Het Hof en de Hoge Raad stelden de erfgenamen in het gelijk. Volgens beide instanties was het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar als de man zich zou beroepen op verdeling bij helfte en werd geoordeeld dat de man, als gevolg van het feit dat hij zijn vrouw had vermoord, geen aanspraak kon maken op haar bezittingen.

In een uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch d.d. 15 januari 2015 (ECLI:NL:GHSHE:2015:225) deed een vrouw een beroep op dit arrest van de Hoge Raad. Zij was dus ook van mening dat moest worden afgeweken van de hoofdregel dat de gemeenschap bij helfte moest worden verdeeld. In dit geval had de man een poging tot doodslag van zijn vrouw gedaan. De poging tot doodslag werd de man echter niet toegerekend, omdat hij leed aan dementie. Hij kreeg dus geen gevangenisstraf, maar werd opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis.

Het hof oordeelde echter dat, hoewel de poging van de man tot doodslag van de vrouw op zichzelf als een zeer uitzonderlijke omstandigheid kon worden gezien, het in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar was dat de man zich jegens de vrouw beriep op een verdeling van de gemeenschap bij helfte. Het hof vond daarbij in het bijzonder van belang dat de poging tot doodslag de man niet kon worden toegerekend in verband met zijn dementie. Daarnaast achtte het hof het van belang dat de situatie in dit geval anders was dan in het Moordhuwelijk. Hierin geval ging het immers om een niet-vermogende man die met een zeer welgestelde vrouw
huwde en haar al na vijf weken vermoordde, terwijl het in de laatste zaak ging om een huwelijk van ruim 41 jaar en de man niet met de vrouw getrouwd was om het geld. De vrouw moest dus alle bezittingen en schulden gewoon bij helfte delen met de man.

Heeft u in een situatie als deze hulp nodig, wilt u advies of wenst u overleg, dan kunt u https://www.huisadvocaten.nl/contact/”>contact met ons opnemen.

title=”advocaat Redert” href=”https://www.huisadvocaten.nl/advocaten/atm-huis-advocaten-utrecht/”>mr. I.M. Redert
title=”advocaat Utrecht” href=”https://www.huisadvocaten.nl/advocaten/atm-huis-advocaten-utrecht/”>ATM Huis Advocaten Utrecht
Utrecht
Tel: 030 – 760 41 01