Het rapport ‘ongekend onrecht’ van de commissie Van Dam heeft helaas pijnlijk duidelijk gemaakt dat de overheid de afgelopen jaren in haar rechtstatelijke taak ernstig tekort is geschoten. Het beleid liet het niet of nauwelijks toe om de individuele situatie van mensen recht te doen. Vrij vertaald is de overheid de menselijke maat kwijtgeraakt. Met alle ernstige gevolgen van dien. Het (demissionaire) kabinet heeft inmiddels beterschap beloofd. Ook de Raad van State heeft de door de commissie aangereikte handschoen opgepakt en belooft ook bij dwingende (harde) regelgeving rekenschap te houden met de persoonlijke omstandigheden van het geval. Dat doet de vraag rijzen of deze ‘nieuwe’ aanpak alleen voor overheidsinstanties zou moeten gelden of dat de problematiek breder getrokken moet worden.

De voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland lijkt in zijn uitspraak van 19 mei 2021 die vraag bevestigend te beantwoorden. In dit geval in de verhouding tussen woningcorporatie en huurder.

Aan de voorzieningenrechter werd de vraag voorgelegd of de woningcorporatie Pré Wonen tot tenuitvoerlegging mocht overgaan van een (verstek)vonnis waarin de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde was toegewezen. De grondslag voor de ontbinding en ontruiming betrof een huurachterstand. Tegen het vonnis stonden geen rechtsmiddelen meer open. Het vonnis was dus bindend tussen partijen.

De voorzieningenrechter oordeelde – ondanks dat er dus geen rechtsmiddelen meer tegen het vonnis konden worden ingesteld – dat mede gelet op de recente maatschappelijke ontwikkelingen in gevallen als hier voorgelegd ook van sociale verhuurders kan worden gevergd dat zij de sociale problematiek van huurders in ogenschouw nemen. Het betreft de maatschappelijke ontwikkelingen die in de verhouding overheid tot burger nopen tot een meer individuele toets waarbij de persoonlijke omstandigheden worden meegewogen. Gelet daarop verplicht de voorzieningenrechter zichzelf eveneens die verantwoordelijkheid te nemen en op basis van de gehele problematiek een eigen afweging te maken. Kan de ontruiming plaatsvinden gelet op deze problematiek?

In dit geval pakt de toets van de voorzieningenrechter (vooralsnog) in het voordeel uit van de huurder. De persoonlijke problematiek van de huurder brengt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de ontruiming eerst wordt uitgesteld. In de tussentijd zal verder onderzoek gedaan worden naar de bijzondere omstandigheden van dit geval en de rol van de woningcorporatie daarin.

Op basis van deze overwegingen moet de woningcorporatie dus voldoende rekening houden met de sociale problematiek van huurders en daar tevens op acteren. Ook indien er een vonnis ligt dat niet (meer) kan worden aangetast. Deze uitspraak kan daarom vergaande consequenties hebben voor woningcorporaties. De uitspraak roept ook vragen op. Hoe ver moet een woningcorporatie immers gaan? Wat kan er van de woningcorporatie worden verwacht? Hoe om te gaan met belangen van andere betrokken huurders van dezelfde woningcorporatie? Enzovoort, enzovoort. In ieder geval lijkt uit deze uitspraak te volgen dat de woningcorporatie rekening moet houden met ‘de menselijke maat’ en zich ervoor moet inspannen om bij sociale problematiek tot een oplossing te komen. Woningcorporaties zijn dus gewaarschuwd!

Wilt u weten wat deze uitspraak voor uw situatie betekent? Neem dan gerust contact op met Stad Advocaten (050 – 230 32 77).