In een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem op 23 oktober 2009 is door de rechter geoordeeld dat voor het bepalen of er een huurovereenkomst van korte duur sprake is, dat het gaat om de aard van de overeenkomst. Eiseres had het huis te koop gezet en verweerster (huurder) weigerde het huis te verlaten en stelde dat er geen sprake was van een huurovereenkomst van korte duur. De rechter oordeelde dat er wel degelijk een huurovereenkomst van korte duur bestond en dat de regels omtrent de huurbescherming niet van toepassing zijn.
“4.3. Voor het antwoord op de vraag of er sprake is van huur welke een gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is in de zin van artikel 7:232 lid 2 BW, moet worden gekeken naar de aard van het gehuurde, naar de aard van het gebruik van het gehuurde, in combinatie met de bedoelingen van partijen bij het aangaan van de overeenkomst, de effectuering van die bedoelingen en de duur van het gebruik van het gehuurde. Gelet op de wettekst en de wetsgeschiedenis past het voorts, om de reden dat de huurder bij een huurovereenkomst die naar zijn aard van korte duur is geen huurbescherming toekomt, terughoudend te zijn bij het aannemen van het bestaan van een dergelijke huurovereenkomst.”
Bron: rechtspraak.nl