In een voorgaande blog heb ik een aantal veranderingen besproken met betrekking tot het tijdelijk (ver)huren van woonruimte. Deze veranderingen zijn tot stand gekomen door de wet doorstroming huurmarkt 2015 die per 1 juli 2016 in werking is getreden. De nieuwe wet geldt slechts voor huurovereenkomsten die op of na 1 juli 2016 zijn aangegaan.

Één van de belangrijkste veranderingen van de wet doorstroming huurmarkt 2015 is dat (ver)huurder sindsdien de mogelijk hebben om tijdelijke huurovereenkomsten aan te gaan voor woonruimte. Daarbij geldt dat de huurders de mogelijkheid hebben om de voor bepaalde tijd aangegane huurovereenkomst tussentijds op te zeggen (artikel 7:271 lid 1 BW). Uit de parlementaire stukken blijkt dat het doel van de wetgever was dat van deze regel niet ten nadele van de huurder kan worden afgeweken in een huurovereenkomst. De regel is van dwingend recht. Inmiddels heeft de minister voor Wonen en Rijksdienst eind vorig jaar aangekondigd dat hij zal “bevorderen dat een voorstel tot aanpassing van dit artikel bij gelegenheid bij uw Kamer zal worden ingediend, door een volzin aan het artikellid toe te voegen waarmee wordt bepaald dat elk beding dat in strijd is met die vierde volzin nietig is.”

Ontstaan van onduidelijkheid

Sinds de invoering van de nieuwe wet is er echter onduidelijk ontstaan bij verschillende (professionele) verhuurders. De onduidelijkheid had betrekking op de vraag: Is het sinds 1 juli 2016 nog wel mogelijk om een huurovereenkomst voor woonruimte aan te gaan, waarbij een minimum huurtermijn wordt bedongen? Een voorbeeld daarvan is een huurovereenkomst met een minimale duur van één jaar. Verhuurders beogen daarmee te voorkomen dat een huurder te snel de huurovereenkomst opzegt, aangezien de frequente mutaties tussen huurders (hoge) kosten met zich meebrengen. Het doel van dergelijke huurovereenkomst is dan ook niet om een tijdelijke huurovereenkomst aan te gaan, waarbij de huurder de mogelijkheid hebben om de huurovereenkomst tussentijds op te zeggen. In tegenstelling tot een tijdelijke huurovereenkomst worden de huurders wel beschermd door de gewone huurbeschermingsregels bij een huurovereenkomst voor een minimum huurtermijn.

Opheldering

Inmiddels heeft de minister voor Wonen en Rijksdienst een aantal Kamervragen over de hierboven beschreven onduidelijkheid beantwoord. U kunt zijn antwoorden teruglezen. De minister heeft daarbij aangegeven dat het niet het doel van de wet doorstroming huurmarkt 2015 is om het aangaan van huurovereenkomsten voor woonruimte met een minimum huurtermijn tegen te gaan en/of te beperken. De minister acht het niet noodzakelijk om de nieuwe wet op dit punt te verduidelijken, aangezien de mogelijkheid om woonruimte tijdelijk te (ver)huren als aanvulling is bedoeld op de reeds bestaande verhuurmogelijkheden van woonruimte.

Tip

Uit het voorgaande blijkt dat het sinds 1 juli 2016 nog steeds mogelijk is om een huurovereenkomst voor een minimum huurtermijn aan te gaan. De huurder wordt daarbij beschermd door de gewone huurbeschermingsregel. Bij het aangaan van een dergelijke huurovereenkomst is het voor verhuurders van belang om het beoogde doel daarvan duidelijk te verwoorden c.q. op te nemen in de huurovereenkomst. Wees er tevens op alert dat de kans bestaat dat de (ver)huurders nog niet geheel op de hoogte zijn van de veranderingen die gelden per 1 juli 2016 door de wet doorstroming huurmarkt 2015. Let hier dus goed op en mocht u vragen hebben over het aangaan van een huurovereenkomst voor een minimum huurtermijn, neem dan contact met ons op voor juridisch advies.

Januari 2017, mr. Colin Houth