Gerechtshof Den Haag heeft de rechtbank teruggefloten in een macabere zaak die veel verontwaardiging oproept. Het gaat om het volgende.

Nadat een jongeman en een jonge vrouw al een (met huwelijk gelijk te stellen) geregistreerd partnerschap waren aangegaan, zijn zij getrouwd. Hun geld besteedden ze liever aan de huwelijksreis dan aan een bezoek aan de notaris. Twee weken na de bruiloft bezochten zij Isla Saona, het bounty-eiland van de Dominicaanse Republiek. Daar kregen ze iets verkeerds te eten, waarna ze een dag later beiden wegens voedselvergiftiging kort na elkaar overleden, eerst de vrouw, toen de man.

Ze laten tezamen na hun ontredderde families maar ook (door verzekeringsuitkeringen) ruim € 200.000,= aan vermogen.

Erfgenamen

Het zal niet verbazen dat de familie van de vrouw (aanvankelijk mogelijk nog onkundig over het tijdstip van overlijden) meende aanspraak te maken op de helft van het gemeenschappelijk vermogen. De moeder van de man, in de wetenschap dat hij later overleed, vorderde daarop bij rechtbank Den Haag (onder meer) verklaring voor recht dat de man enig erfgenaam was van de vrouw.

Als niet duidelijk is wie er eerst overleden is, worden beiden geacht gelijktijdig te zijn overlijden (en erven zij niet van elkaar). Nu sterke aanwijzingen bestonden dat de vrouw eerst was overleden, erfde volgens de letterlijke tekst van de wet eerst de man van de vrouw en vervolgens de familie van de man van de man.

Uitspraak rechtbank

De rechtbank dacht daarover anders. De rechtbank stelde vast dat sprake was van een zeer uitzonderlijke situatie, dat de uitkomst op basis van de wet indruist tegen het rechtsgevoel en dat deze daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar geacht moet worden. De rechtbank stelde op basis daarvan vast dat de man niet erfde van de vrouw, zodat haar nalatenschap toekwam aan haar eigen familie.

Hierop valt het nodige af te dingen c.q. dit is niet in de ogen van iedereen wenselijk:
• Door de rechtbank wordt de deur op een kier gezet naar een vrij willekeurig criterium waardoor tal van personen ineens erfrechtelijke aanspraken kunnen menen te hebben / verkrijgen op familie van de overleden ex-partner van een overleden familielid. Bovendien kan men zich afvragen binnen welke termijn iemand na zijn partner moet overlijden om de situatie uitzonderlijk genoeg te maken.
De overweging van de rechtbank is te meer vreemd omdat bij de invoering van de wet juist is gesproken over situaties als deze waarin is geconcludeerd om het vermoeden van gelijktijdig overlijden ten gevolge van hetzelfde evenement niet uit te breiden tot enige termijn omdat elke termijn willekeurig is en bovendien lastig te bepalen zou zijn wat eenzelfde gebeurtenis is. De wetgever heeft het dus uitdrukkelijk niet willen invoeren.

• Verder is helemaal niet duidelijk wat de vrouw gewild zou hebben als niet haar man van haar zou hebben geëerfd. Zij had geen warme band met haar halfzuster en halfbroers (of in elk geval weinig contact) en haar vader zou ten tijde van haar overlijden failliet zijn geweest. Het lag helemaal niet zo voor de hand dat de vrouw deze familieleden zou hebben willen laten erven. Het feit dat de echtelieden eerder een geregistreerd partnerschap aangingen, maakt juist duidelijk dat de vrouw in elk geval liever wilde dat de man van haar zou erven dan haar eigen familie (het was immers niet in verband met kinderen dat dit partnerschap werd gesloten).

• Tenslotte had de vrouw vrij gemakkelijk een testament kunnen laten verlijden waarin zij een zogenaamde rampenclausule ofwel dertig dagen clausule of eventueel een tweetrapsmaking op had kunnen laten nemen om te voorkomen dat in situaties als deze haar vermogen bij de koude kant terecht zou komen.

Redelijkheid en billijkheid

Redelijkheid en billijkheid is een term uit boek 6 van het BW (verbintenissenrecht), dus niet uit het erfrecht. Artikel 6:2 BW kan weliswaar toepassing vinden in het erfrecht maar de norm niet zonder meer toepasselijk: Een krachtens wet geldende regel is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Bij een testament en erfrecht in het algemeen zou het ook bijzonder gevaarlijk zijn redelijkheid en billijkheid te integreren om de uitkomst te bepalen omdat erflaters juist niet altijd een billijke verdeelsleutel voor hun nalatenschap voorstaan. Er moet sprake zijn van een onaanvaardbaarheid van de toepassing van het erfrecht.
Dat is bijna nooit het geval omdat de testeervrijheid, dus de vrijheid om na te laten aan wie men wil (ook al is dat moreel nog zo verwerpelijk) in Nederland belangrijk wordt gevonden. Er zijn wel beperkende maatregelen (onwaardigheid om te erven en de legitieme voor kinderen) ten aanzien van die vrijheid maar die vloeien voort uit de wet.
De rechter kan ook niet de verzorgende dochter die onterfd is ten gunste van de niet verzorgende dochter erfgenaam maken omdat het “redelijk en billijk” is.

In een uitspraak van 12 mei 2020 heeft Gerechtshof Den Haag de rechtbank teruggefloten (ECLI:NLGHDHA:2020:891).

Het Gerechtshof geeft de man en daarmee de familie van de man alsnog aanspraak hebben op het vermogen dat in de huwelijksgoederengemeenschap van de vrouw was. De algemene toepassing van redelijkheid en billijkheid is daarmee weer weg uit het erfrecht.

De motivering van het Hof

De motivering van het Hof luidt als volgt: De rechter moet terughoudend zijn met het buiten toepassing laten van een rechtsregel. Dat is zeker het geval in het erfrecht, waarin het beginsel van rechtszekerheid een belangrijke rol speelt. Het hof kan alleen artikel 4:10 lid 1 onder a BW buiten toepassing laten als die toepassing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbare gevolgen zou hebben. Daarvoor moeten er uitzonderlijke omstandigheden zijn. Het hof vindt dat daarvan geen sprake is in deze zaak.

Dat is begrijpelijk en consequent. Het wordt misschien als onrechtvaardig [zeker in de kranten en op internet] ervaren maar de vrouw had dit eenvoudigweg kunnen voorkomen door een testament op te maken.

Het hof heeft een gekozen voor een consequente toepassing van het wettelijk erfrecht. Dat dit een onwenselijke uitkomst volgens sommigen tot gevolg heeft, mag er naar mijn mening niet toe leiden dat de huidige wettelijke uitgangspunten worden omgegooid en een of meer vrij willekeurige termijnen of regeltjes aan de wet worden toegevoegd om een redelijker gevonden uitkomst bij een vererving te verkrijgen. Het wettelijk uitganspunt dat iemand zelf – en niemand anders – zijn laatste wil bepaalt, moet immers nooit uit het oog worden verloren.

Mr. Roeland Maat is werkzaam als advocaat bij Advocatenkantoor Zeeland. Hij is tevens werkzaam als executeur in nalatenschappen. Hij publiceerde al iets uitvoeriger over dit onderwerp op zijn eigen website.