De wilsbekwaamheid van een erflater ten tijde van het maken van zijn testament kan na diens overlijden door nabestaanden in twijfel worden getrokken. Een van de redenen kan zijn dat erflater niet meer compos mentis ( bij volle bewustzijn) was een testament te maken. Degene die zich daarop beroept moet bewijs leveren van de gestelde wilsonbekwaamheid. Dit bewijs is vaak niet zonder inzage in het medisch dossier van de overledene te leveren. Het medisch beroepsgeheim geldt immers ook na overlijden van een patiënt.

De voorzieningenrechter (kort geding rechter) van de rechtbank Oost-Nederland (thans rechtbank Overijssel) hanteerde onlangs in een uitspraak art. 23 van het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg als richtsnoer bij de beantwoording van de vraag of het beroepsgeheim na overlijden kan worden doorbroken.

In die zaak had de erflater kort voor zijn overlijden een nieuw testament gemaakt. Twee van de drie kinderen werden door het nieuwe testament ‘onterfd’. De onterfde kinderen zijn van oordeel dat ten tijde van het opstellen van het testament vader leed aan een dementiesyndroom van het type Alzheimer. Het testament was in de zorginstelling waar erflater woonde door de notaris opgemaakt. Deze notaris had het stappenplan van de KNB, welk stappenplan moet vaststellen of de betrokkene wel compos mentis is, niet gevolgd.

In de bij de rechtbank aanhangige bodemprocedure hebben de onterfde kinderen vernietiging van het testament gevorderd. In die procedure dienen zij bewijs van hun stellingen te leveren, welk bewijs alleen mogelijk is op basis van het medisch dossier. De zorginstelling beroept zich echter op het medisch beroepsgeheim. In een kort geding hebben de onterfde kinderen verzocht om inzage in het medisch dossier.

In de jurisprudentie zijn de afgelopen jaren een drietal criteria ontwikkeld waaraan volgens een aantal uitspraken cumulatief moet worden voldaan voor een gerechtvaardigde inbreuk op de geheimhoudingsplicht:

  1. Er bestaat een zwaarwegende aanwijzing dat er sprake was van wilsonbekwaamheid ten tijde van het opmaken van het testament.
  2. Aannemelijk is gemaakt dat de overledene, ware hij nog in leven geweest, toestemming zou hebben gegeven.
  3. Deze wijze van gegevens openbaring is de enige effectieve mogelijkheid om de gewenste opheldering te verschaffen.

Voorwaarde 2 is meestal lastig te bewijzen. De voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Nederland heeft echter geoordeeld dat de zogenaamde veronderstelde toestemming niet hoeft te worden bewezen, nu uit de jurisprudentie, de literatuur en het aanhangige wetsvoorstel volgt dat onder omstandigheden, ook indien er geen sprake is van (veronderstelde) toestemming, inzage in of een afschrift van het dossier moet worden verstrekt.

Deze uitspraak maakt naar mijn oordeel een einde aan de discussie of te allen tijde moet worden voldaan aan de voorwaarde dat aannemelijk moet worden gemaakt dat de overledene, ware hij nog in leven geweest, toestemming zou hebben gegeven om inzage te verkrijgen in zijn medisch dossier.

Verkeert u in een situatie als deze, wilt u advies of wenst u overleg, dan kunt u contact opnemen met mr. W.H. Kesler, lid van de sectie erfrecht.

title=”Willem Kesler” href=”https://www.huisadvocaten.nl/advocaten/daniels-huisman-advocaten-enschede/” target=”_blank”>mr. W.H. Kesler
Tel: 053 – 7600 091
title=”Daniels Huisman Advocaten” href=”https://www.huisadvocaten.nl/advocaten/daniels-huisman-advocaten-enschede/” target=”_blank”>Daniels Huisman Advocaten
Enschede