Wat gebeurt er als de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (wsnp) van toepassing is en de betreffende persoon overlijdt?

Uitgangspunt is dan dat door het overlijden van de saniet zijn wsnp eindigt (artikel 350 Fw). Zijn nalatenschap verkeert dan in staat van faillissement. Het faillissement wordt vervolgens afgewikkeld door de curator naar de regels van de faillissementswet.
Dat betekent dat het faillissement, afhankelijk van het actief in de boedel, eventueel na uitdeling van het beschikbare actief wordt opgeheven. De meeste faillissementen worden opgeheven bij gebrek aan baten omdat er geen geld over is voor een uitdeling aan de schuldeisers.

Faillissement en wsnp zijn zelf ook bijzondere vormen van vereffening. Er is ook sprake van vereffening als iemand overlijdt, maar het nog niet duidelijk is of al zijn schulden uit de nalatenschap kunnen worden voldaan.

In het huidige wetboek is daarvoor een specifieke vereffeningsprocedure opgenomen. Dat is die van de aanvaarding onder voorbehoud van boedelbeschrijving. De beneficiaire aanvaarding heeft enkel tot gevolg dat er in beginsel een vereffening volgens Boek 4 BW openvalt.
Dit gebeurt door beneficiaire aanvaarding door een erfgenaam (artikel 4:202 BW). Het kan ook op verzoek van een schuldeiser op grond van artikel 4:204 BW. De schuldeisers van de overledene krijgen dan de kans om zich aan te melden. Dat hebben zij al gedaan als er sprake was van een wsnp of faillissement.

Voor het plan van aanpak bij overlijden van de failliet of de saniet heeft de rechtbank in Dordrecht in twee verschillende situaties (ECLI:NL:RBDOR:2001:AF0338 en ECLI:NL:RBDOR:2003:AF8717) het einde van de betreffende wsnp bevestigd en instructies voor het plan van aanpak gegeven.

In de eerste uitspraak van 2001 ging het om een dubbele wsnp. Na het overlijden van haar echtgenoot bleef de weduwe in de wsnp. Er werd geen vereffenaar aangesteld. De rechtbank bepaalde dat het salaris van de bewindvoerder in de wsnp van de overleden saniet pas wordt vastgesteld bij het einde van de voortdurende wsnp van de weduwe. Met andere woorden, er veranderde niets. De schuldsaneringsregeling ging door, waarbij de weduwe bleef sparen voor de schuldeisers en kans hield op een schone lei.

In de tweede uitspraak van 2003 ging het om een enkele wsnp. Deze uitspraak is gedaan rond het invoeren van het huidige erfrecht (boek 4 BW) en het daardoor vervallen van de specifieke regels in de faillissementswet bij overlijden van de schuldenaar. Er was geen dubbele wsnp. De uitspraak van 2001 kon dus niet worden herhaald. In 2003 oordeelde de rechtbank dan ook dat de schuldeisers (uit de wsnp) naar de regels uit het Burgerlijk Wetboek over erfrecht (boek 4 BW) moeten worden opgeroepen om te worden gehoord op het voornemen om een vereffenaar te benoemen.
Immers, de schuldeisers zijn belanghebbende betrokkenen. Pas als zij het nodig zouden vinden, zou er een vereffening moeten worden gedaan van de nalatenschap. Als de schuldeisers geen behoefte zouden hebben aan een vereffening, zou de wsnp-bewindvoerder de zaak kunnen afwikkelen naar de stand van dat moment.

Uit de wet en deze twee praktische uitspraken wordt dus duidelijk dat onder het huidige recht een vereffening volgens Boek 4 BW plaats zou moeten vinden bij overlijden van een failliet of een saniet. Uit het vonnis van 2003 volgt dat een vereffenaar pas wordt benoemd op verzoek en alleen als de schuldeisers van de overledene daar de noodzaak van inzien. De schuldeisers houden inspraak en een gelijkblijvende kans op iets of niets, afhankelijk van de boedel.