Interessant is de uitspraak in een van onze CBR-zaken van medio vorig jaar. Cliënt was in april 2007 aangehouden door de politie waarbij een alcoholpercentage van meer dan 2% gemeten werd. Bij besluit van oktober 2007 had het CBR hem daarop een onderzoek naar rijgeschiktheid opgelegd.

Dit besluit werd echter naar een verkeerd adres verzonden. Daarom wist de betrokkene niet van het onderzoek en kon hij daar dus ook niet aan meewerken. Dat laatste was voor het CBR echter de reden om in augustus 2008 het rijbewijs van cliënt ongeldig te verklaren. Dat zijn rijbewijs ongeldig was, werd door cliënt puur toevallig ontdekt eind 2012, dus meer dan 5 jaar na de aanhouding. Daarop trok het CBR de ongeldigverklaring in, maar stuurde zij haar eerdere besluit van oktober 2007 eenvoudigweg opnieuw aan cliënt toe: volgens het CBR zou hij alsnog het rijgeschiktheidsonderzoek moeten ondergaan. Dat deed hij, waarna als klap op de vuurpijl vervolgens naar aanleiding van de onderzoeksresultaten ook nog zijn rijbewijs ongeldig werd verklaard.

Er volgde een omvangrijk bezwaar- en beroepsprocedure, waarin vooral het bestraffende karakter van de maatregel (een criminal charge in de zin van artikel 6 EVRM) aan de kaak werd gesteld. Dat zou dan weer tot gevolg hebben dat het CBR nu, meer dan 5 jaar na dato, cliënt niet meer mocht lastig vallen met een rijgeschiktheidsonderzoek. Daarbij is onder meer aangeknoopt aan de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Nilsson vs. Zweden. Daarnaast is in de procedure onder meer aan de orde gekomen de vraag naar de feitelijke noodzaak en het nut van het onderzoeken van de rijgeschiktheid na zo’n lange tijd – die is er volgens mij niet.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat
a. het voor rekening van het CBR komt dat zij haar besluit in 2007 naar het verkeerde adres gestuurd heeft en
b. de periode gelegen tussen de eerste verzending en het opnieuw verzenden van het besluit, dus 5 jaar, onredelijk lang is.

De rechtbank knoopte ten aanzien van het laatste punt aan bij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het rechtszekerheidsbeginsel: er werd onder meer verwezen naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State d.d. 7 augustus 2013.

Zowel het besluit om het onderzoek naar de rijgeschiktheid alsnog op te leggen, als het besluit om het rijbewijs van client naar aanleiding daarvan ongeldig te verklaren, werd door de rechtbank vernietigd. Uiteindelijk heeft client voor de schade die hij leed ten gevolge van de besluiten (verzekeringspremies, reiskosten en onderzoekskosten) op verzoek ook een schadevergoeding ontvangen van het CBR.

CBR-procedures staan algemeen bekend als taai: het is vaak moeilijk om succes te behalen. De rechtbank heeft naar mijn mening in deze zaak een duidelijke lijn getrokken. Deze zaak was wat mij betreft een zeer terecht lichtpuntje aan de horizon.

Hebt u een vraag over dit onderwerp of bent u benieuwd wat wij voor u kunnen betekenen? Neem dan gerust https://www.huisadvocaten.nl/contact/”>contact op.

title=”Advocaat C.S.B.E. Reinders” href=”https://www.huisadvocaten.nl/advocaten/themis-advocaten-maastricht/”>Mw. mr. C.S.B.E. Reinders
title=”advocaat Maastricht” href=”https://www.huisadvocaten.nl/advocaten/themis-advocaten-maastricht/”>Themis Advocaten
Maastricht
Tel: 043 – 206 10 00