In augustus 2005 is de verdachte na het gebruik van amfetamine in een psychose geraakt. In die toestand heeft hij geprobeerd zijn vriendin van het leven te beroven. Toen de verdachte de vriendin even losliet, wist zij te ontvluchten door van het balkon te springen. Daarna heeft de verdachte de twee jonge kinderen van zijn vriendin, die zich nog in de woning bevonden, op gewelddadige wijze van het leven beroofd.

In het strafproces is namens de verdachte aangevoerd dat hij als gevolg van de amfetaminepsychose niet kon overzien wat hij deed en dat hij dus geen opzet had op levensberoving van zijn vriendin en de kinderen.
De rechtbank Groningen heeft de verdachte op 16 februari 2006 (LJ-nummer AV1893) wegens tweevoudige moord en poging tot moord veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaren en tbs met dwangverpleging. In hoger beroep heeft het hof Leeuwarden op 16 april 2007 (LJ-nummer BA3007) uitspraak gedaan. Het hof heeft geen (poging tot) moord, maar (poging tot) doodslag bewezen verklaard en de verdachte daarvoor veroordeeld tot dezelfde gevangenisstraf als de rechtbank, zonder tbs.

De moeder van de twee kinderen heeft zich in het strafproces gevoegd en vergoeding van materiële en immateriële schade gevorderd. Een groot gedeelte van die vordering is toegewezen.

Het cassatieberoep bij de Hoge Raad
Het openbaar ministerie heeft cassatie ingesteld omdat het OM het niet eens is met het oordeel van het hof dat (poging tot) moord niet bewezen is.

De verdachte heeft ook cassatie ingesteld. De zaak is voor hem behandeld door mr. P.M. Rombouts, advocaat in Amsterdam. Hij klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte opzettelijk de kinderen van het leven heeft beroofd en heeft gepoogd zijn vriendin opzettelijk van het leven te beroven.

Namens de benadeelde partij heeft mr. M.J. Veenstra, advocaat in Drachten, een middel van cassatie ingediend. Daarin wordt het oordeel van het hof bestreden dat de vordering van de benadeelde partij in het strafproces niet volledig kan worden toegewezen.

Op 27 mei 2008 heeft procureur-generaal mr. J.W. Fokkens in zijn conclusie de Hoge Raad geadviseerd de uitspraak van het hof Leeuwarden te vernietigen.

Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof Leeuwarden.
Het hof had geoordeeld dat op het moment van het plegen van de feiten de verdachte geen opzet op levensberoving had, gelet op de psychose waarin de verdachte toen verkeerde. De Hoge Raad is van oordeel dat het hof niet begrijpelijk heeft gemotiveerd waarom opzet zou hebben ontbroken op het moment van het plegen van de feiten. Het gaat erom dat van ontbreken van opzet slechts sprake kan zijn als wordt vastgesteld dat bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan zal in het algemeen slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. De vaststelling van het hof dat de verdachte op dat moment niet de vrijheid had om zijn wil te bepalen en keuzes te maken, betekent nog niet dat bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.

Het hof had wel aangenomen dat de verdachte ‘voorwaardelijk opzet’ op de levensberovingen had, omdat de verdachte door amfetamine in te nemen “bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij in een psychose zou geraken en tijdens die psychose gewelddadige handelingen zou kunnen verrichten”.

Volgens het hof heeft de verdachte het aan zichzelf te wijten dat hij in een psychotische toestand is geraakt.
Volgens de Hoge Raad is dit oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd. Uit de door het hof aangenomen bewuste aanvaarding door de verdachte van de “aanmerkelijke kans dat hij in een psychose zou geraken en gewelddadige handelingen zou kunnen verrichten”, kan niet zonder meer volgen dat de verdachte de onderhavige feiten opzettelijk – in de vorm van voorwaardelijk opzet – heeft gepleegd. Dat de verdachte het aan zichzelf te wijten heeft dat hij in een psychotische toestand is geraakt is van belang voor bijvoorbeeld de ontoerekenbaarheid, maar niet direct voor zijn opzet.

Namens de verdachte is dus terecht geklaagd over de motivering van de bewezenverklaring van het opzet.

Op deze gronden vernietigt de Hoge Raad de uitspraak van het hof Leeuwarden. Dit heeft tot gevolg dat de door het OM en de benadeelde partij ingediende klachten niet door de Hoge Raad worden behandeld.

Gevolgen van deze uitspraak
De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het hof Arnhem. Dit hof zal de zaak opnieuw moeten behandelen en opnieuw moeten beslissen of sprake is van opzet bij de verdachte op de levensberovingen en of sprake is van (poging tot) moord of doodslag.

Bron: www.rechtennieuws.nl, 15 december 2008