LJN BL9966, Rechtbank Groningen, 110811/FA RK 09-1416
Datum uitspraak: 09-02-2010
Datum publicatie: 02-04-2010
Rechtsgebied: Personen-en familierecht
Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig
Zaaknummers: 110811/FA RK 09-1416
Inhoudsindicatie:
Convenant is gesloten met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, doordat de man – naar nu blijkt – geen betrouwbare informatie over zijn financiele situatie heeft verstrekt.
Alimentatiebetaling met terugwerkende kracht.

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht

zaaknr.: 110811/FA RK 09-1416

beschikkingd.d. 9 februari 2010

in de zaak van:

de vrouw,
advocaat mr. A.A.M. Kroon-Jongbloed,

en

de man,
advocaat mr. O.M.M. Philips.

PROCESVERLOOP

De vrouw heeft op 18 juni 2009 een verzoekschrift ingediend.

De man heeft op 15 september 2009 een verweerschrift ingediend.

Ter griffie van de rechtbank is ontvangen op 24 december 2009 een brief met bijlagen gedateerd 23 december 2009 van mr. Kroon-Jongbloed.

De rechtbank heeft de zaak behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 12januari 2010. Partijen en hun raadslieden zijn verschenen.

RECHTSOVERWEGINGEN

Tussen partijen staat het volgende vast.
Zij zijn op 6 juni 1998 gehuwd. Het huwelijk is op 16 augustus 2005 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van 16 augustus 2005. In het door partijen op 18 juli 2005 ondertekende convenant hebben partijen vastgesteld dat: “de man op dit moment onvoldoende draagkracht heeft voor een bijdrage ten behoeve van de minderjarige kinderen van partijen. Partijen zullen op of omstreeks 1 april 2006 aan de hand van de jaarstukken van de man opnieuw bezien of de man alsdan in staat is om een vaste bijdrage te leveren. De man is echter bereid om in overleg met de vrouw een deel van de kosten van de kinderen voor zijn rekening te nemen.”

De vrouw stelt dat de man zich nooit aan deze afspraak heeft gehouden. Uit de pas in november 2008 opgemaakte jaarrekeningen over 2006 en 2007 blijkt dat de bruto winst in 2005 40,5 % was, terwijl het winstpercentage in 2006 en 2007 drastisch is gedaald 14% en 9,2 %. De vrouw vermoedt dat de man in verband met zijn alimentatieverplichting extra kosten heeft opgevoerd om de bruto winst over 2006 en 2007 kunstmatig laag te houden.
Zij verzoekt daarom:
– primair op basis van artikel 1:401 lid 5 te bepalen dat de man een bijdrage van € 175,- per kind per maand zal leveren van 1 augustus 2005 tot 1 januari 2006 en vanaf 1 januari 2006
€ 225,- per kind per maand;
– subsidiair op grond van artikel 1:401 lid 1 BW te bepalen dat de man een bijdrage zal leveren van € 225,- per kind per maand vanaf 1 april 2006;
– meer subsidiair te bepalen dat de man een bijdrage ten behoeve van de kinderen zal voldoen zoals de rechtbank juist acht;
– te bepalen dat de kosten van tenuitvoerlegging van deze beslissing voor rekening van de man komen.

De man heeft hiertegen aangevoerd dat hij onvoldoende draagkracht heeft om een bijdrage ten behoeve van de kinderen te voldoen. Desondanks heeft hij vanaf juli 2005, telkens wanneer het budget dat toeliet, kleding en dergelijke voor de kinderen betaald.
De man verzet zich in ieder geval tegen toewijzing van het verzoek van de vrouw met terugwerkende kracht. Zodra de man de jaarstukken 2006 en 2007 had ontvangen, heeft hij ze aan de vrouw toegezonden. De vrouw heeft deze stukken, hoewel daartoe uitgenodigd, niet laten controleren door een door haar aan te wijzen deskundige. De vrouw had ook eerder een wijzigingsverzoek kunnen indienen.

Wijziging van de overeenkomst betreffende levensonderhoud, omdat zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven
Partijen zijn in het echtscheidingsconvenant op 18 juli 2005 met elkaar overeengekomen dat
de man naar vermogen en in overleg met de vrouw een deel van de kosten van de kinderen voor zijn rekening zal nemen. Partijen stellen vast dat de man op dat moment geen draagkracht heeft. Op of omstreeks april 2006 zullen zij aan de hand van de jaarstukken de draagkracht van de man opnieuw bezien.
De vrouw stelt dat deze overeenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De jaarstukken geven een onduidelijk beeld over de draagkracht van de man. De man was en is weldegelijk in staat een bijdrage ten behoeve van de kinderen te voldoen. In de aangifte inkomstenbelasting 2006 en 2007 zijn ook als fiscale aftrekpost bedragen ter zake van partner- en kinderalimentatie opgevoerd van resp. € 4000,-, € 3480,- en € 3600,- per jaar.

Omdat de toenmalige boekhouder in gebreke bleef met hetaanleveren van de jaarstukken is de man uiteindelijk overgestapt naar een andere boekhouder die in november 2008 de jaarstukken 2006 en 2007 heeft opgesteld. De man heeft deze stukken per omgaande aan de vrouw toegezonden.
De vrouw is van mening dat de draagkracht van de man voor 2005, 2006 en 2007 onjuist zijn berekend. De vrouw trekt de waarheids getrouwheid van de jaarstukken in twijfel. Zij voert daartoe het volgende aan.
Uit de jaarrekeningen 2006 en 2007 van de eenmanszaak blijkt de brutowinst in 2005 € 24.631,00 en de netto omzet in 2005 € 60.790,-, derhalve een winstpercentage van 40,5%. Dit winstpercentage daalt in 2006 en 2007 drastisch naar respectievelijk 14% en 9,2%, terwijl er een omzetstijging is van 35%.
De bruto winst over 2007 bedraagt volgens de jaarrekening 2007 € 10.817,-, maar volgens de jaarrekening 2008 € 18.318,-.
De post “overige bedrijfskosten” voor 2007 bedraagt in de jaarrekening 2007 € 33.481,-, terwijl daarvoor in de jaarrekening 2008 een bedrag van € 25.981is opgenomen.
Voorts is sprake van een toename van de bedrijfskosten, terwijl niet duidelijk is waardoor deze toename wordt veroorzaakt. De man heeft ter zitting verklaard dat hij voor sommige grote klussen extra personeel moet inschakelen. Niet gebleken is echter dat de man stelselmatig meer personeel heeft moeten inschakelen, terwijl de post personeelskosten ook niet navenant is gestegen.

De man heeft bij verweerschrift gesteld dat de cijfers van de winst uit onderneming die zijn opgenomen in de jaarstukken telkens zijn overgenomen in de aangiftes inkomstenbelasting over de betreffende jaren en dat de inspecteur van de Belastingdienst de aangiftes 2006 en 2007 heeft gevolgd. Ter terechtzitting heeft de man echter verklaard dat deze aanslagen nog niet zijn opgelegd, naar de man stelt, vanwege onduidelijkheid over een lening bij zijn ouders.

De man stelt dat de bedrijfsresultaten dermate waren dat hij tot op heden steeds is aangewezen op leningen van derden, waaronder zijn ouders. Er is de rechtbank echter, behalve van de lening bij zijn ouders, die al dateert van 1 juni 2005, niet gebleken van leningen.

De man heeft voor deze door de vrouw geconstateerde verschillen en onduidelijkheden noch in de stukken, noch ter zitting enige aannemelijke verklaring gegeven. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden geconstateerd mag worden dat de jaarrekeningen niet een betrouwbaar beeld geven van de gerealiseerde winst.

De man heeft ter terechtzitting erkend dat de in de IB-aangifte 2006 en 2007 als fiscale aftrekpost opgevoerde bedragen ter zake van partner- en kinderalimentatie van € 4000,-,
€ 3480,- en € 3600,- per jaar niet daadwerkelijk zijn betaald.

De rechtbank zal, gelet op dit alles, de draagkracht van de man in de periode rond het uiteengaan van partijen bepalen en aldus vaststellen of de overeenkomst van partijen in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is gesloten.

Draagkracht man
De rechtbank zal de draagkracht van de man berekenen aan de hand van de bij verweerschrift bij productie 4 overgelegde draagkrachtberekening, voor zover door de vrouw niet betwist.
De rechtbank zal daarbij, gelet op het hiervoor overwogene, voor de inkomsten van de man uitgaan van het gemiddelde van de privé onttrekkingen aan de onderneming over de jaren 2006, 2007 en 2008, dat is gemiddeld een bedrag € 26.221,- per jaar. Hetgeen in redelijkheid aansluit bij het door de vrouw gestelde en door de man niet betwiste netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van € 2500,- per maand.

Gelet op aangehechte draagkrachtberekening was de draagkrachtruimte van de man in 2005 een bedrag van € 537,- per maand. Hiervan was 60% beschikbaar voor kinderalimentatie, dat is € 376,- per maand. De man moet daarom op het moment van de echtscheiding in staat geacht worden een bijdrage ten behoeve van de minderjarigen te hebben kunnen voldoen van € 125,- per kind per maand. Daaruit volgt dat de overeenkomst die partijen bij hun uiteengaan terzake van de alimentatie hebben gesloten niet conform de wettelijke maatstaven voor alimentatie bepaald was.

De rechtbank zal vervolgens de huidige draagkracht van de man bepalen aan de hand van de bij verweerschrift bij productie 3 overgelegde draagkrachtberekening, voor zover door de vrouw niet betwist en daarbij uitgaan van het hiervoor bepaalde inkomen.

Gelet op aangehechte draagkrachtberekening is de beschikbare draagkrachtruimte van de man € 381,- per maand. De man moet derhalve, rekeninghoudend met het fiscaal voordeel van het betalen van kinderalimentatie, in staat geacht worden aan de vrouw een bijdrage ten behoeve van de minderjarigen te voldoen van € 506 ,- per maand, dat is € 168,- per kind per maand.

Draagkrachtvergelijking
Partijen dienen naar rato van hun draagkracht bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. De draagkracht van de vrouw bedraagt op dit moment onbetwist € 122,- per maand. De rechtbank leidt uit de daarover naar voren gebrachte ,summiere, gegevens af dat de vrouw ten tijde van de echtscheiding geen eigen inkomsten en derhalve geen draagkracht had. De behoefte van de kinderen bedraagt uitgaande van het door de vrouw gestelde en door de man niet betwiste netto gezinsinkomen van € 2500,- per maand, een bedrag van € 225,- per kind per maand.
De man dient derhalve op dit moment bij te dragen 0,6 x 225 = € 135,- per kind per maand en de vrouw 0,4 x 225 = € 90,- per kind per maand.

Datum van ingang
Nu blijkt dat de man al op het moment van uiteengaan van partijen draagkracht had om een bijdrage ten behoeve van de minderjarigen te voldoen en hij in de aangiftes van inkomstenbelasting over 2006 en 2007 ook al rekening heeft gehouden met het betalen van alimentatie, zal de rechtbank als datum van ingang bepalen de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank zal de bijdrage bepalen I. voor een periode van 16 augustus 2005 tot aan 18 juni 2009, de datum van indiening van het verzoekschrift en II. voor een periode vanaf 18 juni 2009.

Kosten
Partijen zijn gewezen echtelieden. De rechtbank zal daarom de kosten compenseren als hieronder volgt.
Het verzoek om (op voorhand) te bepalen dat bij niet-tijdige betaling de invorderingskosten voor rekening van de man komen, zal de rechtbank afwijzen, omdat niet aannemelijk is dat de man zijn verplichting niet zal nakomen.

De rechtbank zal beslissen als volgt.

BESLISSING

bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de verzorging van de minderjarige kinderen van partijen dient te voldoen
I. in de periode van 16 augustus 2005 tot 18 juni 2009 een bedrag van € 125,- per kind per maand;
II. vanaf 18 juni 2009 een bedrag van € 135,- per kind per maand;

compenseert de proceskosten, aldus dat elke partij de eigen kosten draagt;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. A. L. Goederee, rechter, en uitgesproken door deze ter openbare terechtzitting van 9 februari 2010in tegenwoordigheid van mr. M. Mulder-Das, griffier.

Bron: Jure.nl

Huis Advocaat Particulier

Huis Advocaat Zakelijk

Huis Advocaat Non Profit