Eind 2002 heeft de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) aan de vijf bedrijven die mobiele telecommunicatiediensten aanboden in Nederland (Ben (T-Mobile), KPN, Dutchtone (Orange), Vodafone en O2 (Telfort)) boetes opgelegd wegens onderling afgestemde feitelijke gedragingen ter beperking van de mededinging. Volgens NMa hebben de bedrijven gehandeld in strijd met de nationale en Europese mededingingsregels door tijdens een bijeenkomst afspraken te maken over de verlaging van dealervergoedingen en concurrentiegevoelige informatie uit te wisselen. Voornoemde ondernemingen waren het hier niet mee eens. Van hen zijn T-Mobile en KPN, na de beroepsprocedure bij de rechtbank Rotterdam, in hoger beroep gekomen bij het College. Ook NMa heeft hoger beroep ingesteld. Vodafone, die eveneens een boete opgelegd heeft gekregen, heeft als derde-belanghebbende aan de procedure in hoger beroep deelgenomen.
Alvorens uitspraak te doen op de hoger beroepen heeft het College prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Deze vragen hadden betrekking op de uitleg van (thans) artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het verboden is kartels te sluiten. Zo heeft het College de vraag gesteld welke criteria gehanteerd moeten worden bij de beoordeling of een onderling afgestemde feitelijke gedraging ertoe strekt dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst. Een andere vraag van het College betrof het vermoeden van causaal verband en of dit vermoeden ook geldt wanneer de afstemming tussen de ondernemingen eenmalig is. Lees meer
Bron: Rechtspraak.nl