3.1. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [A] zijn (vermeerderde) vordering voldoende gespecificeerd en onderbouwd. Uit het overzicht dat [A] bij akte wijziging eis tevens conclusie van antwoord in reconventie heeft overgelegd volgt dat met de betalingen, die volgens [B] door zijn ouders zijn verricht, rekening is gehouden. Dan resteert nog steeds (tot en met april 2013) een achterstand van € 3.225,–. [A] heeft op dit bedrag € 90,20 gecrediteerd wegens een teveel betaald bedrag aan nutsvoorzieningen, zodat een bedrag van € 3.134,80 resteert. [B] heeft deze opstelling onvoldoende betwist. Het feit dat [B] in 2012 en 2013 enige tijd niet van zijn appartement gebruik heeft kunnen maken omdat hij gedetineerd was, is voor zijn risico en kan er niet toe leiden dat hij om die reden geen huur verschuldigd is. [B] heeft aangevoerd dat hij – althans zijn raadsman – gedurende enige tijd geen toegang tot de woning heeft gehad omdat een slot door [A] zou zijn vervangen. [B] heeft nagelaten enig rechtsgevolgen aan dit verweer te verbinden. De kantonrechter begrijpt het verweer aldus dat [B] zich tracht te beroepen op een opschortingsrecht. Op basis van de jurisprudentie bestaat het opschortings-recht van artikel 6:262 BW uitsluitend voor wat betreft de periode nadat de huurder de verhuurder van de gebreken op de hoogte heeft gesteld dan wel dat de verhuurder in voldoende mate met de gebreken bekend was om tot het nemen van maatregelen over te gaan. Uit de enkele stelling van [B] dat zijn raadsman er aanvankelijk niet in is geslaagd om met hem ter beschikking staande sleutels de woning te betreden, waarin hij in een later stadium wel is geslaagd, volgt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat sprake is geweest van een gebrek op basis waarvan het [B] vrij stond zijn huurbetalingsver-plichting op te schorten.

Het verweer van [B] dat hij geen (nieuwe) sleutel van het portiek heeft gekregen faalt omdat uit zijn stellingen volgt dat hij wel toegang tot zijn woning heeft gehad. Volgens de raadsman van [B] heeft eerstgenoemde in mei 2013 toegang tot de woning kunnen verkrijgen. Ook in december 2012 is na bemiddeling van de politie – zie het mutatierapport d.d. 7 december 2012 – toegang tot de woning verkregen.

Een en ander kan er dus niet toe leiden dat [B] wegens verminderd huurgenot geen huur verschuldigd was.

3.2. Nu [B] de verschuldigdheid van de vordering onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken ligt deze voor toewijzing gereed, evenals de gevorderde rente en invorderings-kosten waartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd. Uiteraard zal bij de tenuitvoerlegging rekening moeten worden gehouden met hetgeen na de conclusie van dupliek door [B] is voldaan.

Ontbinding en ontruiming

3.3. Gelet op de hoogte van de huurachterstand die [B] heeft laten ontstaan – er zijn tenminste drie maanden huur onbetaald gelaten, in aanmerking genomen dat op datum dagvaarding nog een huurachterstand over de periode augustus 2012 tot en met december 2012 van € 1.150,– bestond, alsmede dat de bij vooruitbetaling verschuldigde huur over januari 2013 nog niet was voldaan – ligt de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst voor toewijzing gereed, met dien verstande dat de termijn waarbinnen de ontruiming zal dienen te geschieden naar redelijkheid en billijkheid zal worden vastgesteld op 14 dagen na betekening van dit vonnis.

3.4.De kantonrechter ziet geen aanleiding [B] een “terme de graçe” te verlenen omdat niet gesteld of gebleken is dat hij in staat en bereid is de volledige huurachterstand te voldoen.

3.5. De stellingen van [A] die op overlast zijn gebaseerd, en die [B] gemotiveerd heeft betwist, kunnen gelet op het voorgaande buiten beschouwing blijven, zodat een eventuele bewijslevering niet meer aan de orde hoeft te komen.

3.6. De mede gevorderde machtiging op eiser om de ontruiming zonodig zelf met

inroeping van de sterke arm, uit te doen voeren, wordt afgewezen. Uit artikel 556 lid 1 Rv. volgt dat [A] de ontruiming niet zelf ter hand mag nemen en dat gedwongen ontruiming het exclusieve terrein is van de deurwaarder. Op grond van de parlementaire geschiedenis van artikel 3:297 BW heeft [A] voldoende aan een ontruimingsvonnis om de deurwaarder te mogen inschakelen indien [B] niet vrijwillig tot ontruiming overgaat. [A] heeft dus geen rechterlijke machtiging nodig om de hulp van deurwaarder in te schakelen. Voorwaarde is dat het ontruimingsvonnis door de deurwaarder aan [B] wordt betekend en dat aan hem overeenkomstig het bepaalde in artikel 555 Rv bevel wordt gedaan om binnen drie dagen te ontruimen. De deurwaarder zelf behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm van politie en justitie in te roepen indien de deuren gesloten zijn, of de opening geweigerd wordt. Die bevoegdheid ontleent hij immers rechtstreeks aan artikel 557 Rv., waarin artikel 444 Rv. van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Voorziet de deurwaarder problemen bij de ontruiming, dan kan hij op grond van artikel 2 Politiewet – zonder dat daartoe een machtiging van de rechter nodig is – bijstand van de politie inroepen.

Bron: Rechtspraak.nl – ECLI:NL:RBNNE:2013:6671