Onlangs las ik een zaak van de rechtbank Den Haag gewezen op 20 december 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2016:14546). In deze zaak gaat het kort samengevat over twee minderjarige kinderen die wonen bij hun vader die alleen belast is met het ouderlijk gezag. De kinderen vinden de thuissituatie bij vader niet langer fijn en zij willen niet meer bij hem wonen. Daarom hebben de kinderen een brief geschreven aan de rechtbank waarin zij de rechter verzoeken om hun moeder in haar ouderlijk gezag te herstellen en hun hoofdverblijf te wijzigen. De rechter verklaart de kinderen niet-ontvankelijk, maar daarmee is de zaak niet afgedaan. De kinderrechter maakt zich zorgen om de situatie van de kinderen, die inmiddels bij hun tante verblijven, en acht het van belang dat de kinderen (voorlopig) een neutrale vaste verblijfplaats krijgen. Zodoende verzoekt de kinderrechter de Raad voor de kinderbescherming ambtshalve een raadsonderzoek te doen naar een kinderbeschermingsmaatregel en zo nodig een verzoek tot een kinderbeschermingsmaatregel in te dienen bij de rechter.

Informele rechtsgang

Uit artikel 1:377g BW volgt een informele rechtsingang in het kader van gezag na scheiding en omgang. Een kind van 12 jaar of ouder alsook een jonger kind dat in staat is tot een redelijke waardering van zijn belang, kan een verzoek ten aanzien van de omgang met de ouders, het informeren en raadplegen van een ouder en wijziging van de omgangsregeling aan de rechter voorleggen. Zodoende is de informele rechtsingang in beginsel gekoppeld aan een leeftijdsvereiste. Daar komt bij dat een informele rechtsingang niet bestaat voor herstel danwel wijziging van het ouderlijk gezag. In artikel 6 van het EVRM is vastgelegd dat een ieder recht heeft op toegang tot de rechter en eerlijk proces. Dit geldt dus ook voor minderjarigen, hetgeen ook blijkt uit artikel 14 IVBRP. Wanneer een minderjarige wordt vertegenwoordigd is ook sprake van toegang tot de rechter. Dit is ook te lezen in artikel 12 lid 2 IVRK. In de hiervoor aangehaalde zaak werden de kinderen niet vertegenwoordigd en is ook geen vertegenwoordiger benoemd. Was de benoeming van een bijzondere curator niet een betere optie geweest om te kunnen spreken over toegang tot de rechter en een eerlijk proces?

De Raad voor de Kinderbescherming

De Raad voor de Kinderbescherming vertegenwoordigt een kind niet. Zij kunnen een (beschermings)onderzoek instellen waarbij weliswaar de belangen van een kind een eerste overweging vormen, maar daarbij speelt ook de tijdsduur van een dergelijk onderzoek een rol. Doordat het onderzoek tijd vergt, wordt het belang van het kind niet of pas veel later gediend. De Raad voor de Kinderbescherming kan concluderen tot uithuisplaatsing, zodat – weliswaar met een omweg – alsnog aan de wens van de kinderen gehoor kan worden gegeven. Zij kan ook anders besluiten. Totdat een besluit is genomen verkeren de kinderen langere tijd in een onzekere positie en is maar de vraag of dat hun belang dient.

Benoemen van bijzondere curator

De rechter kan ook ambtshalve een bijzondere curator benoemen om hem te adviseren. De bijzondere curator kan de kinderen in en buiten rechte vertegenwoordigen en zich ook uitspreken over de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel, waaronder een uithuisplaatsing. Binnen ons rechtssysteem heerst immers de gedachte dat minderjarige eigenschappen missen om zelfstandig deel te nemen aan een procedure en het belang en gewicht van een beslissing niet voldoende kunnen overzien. De bijzondere curator beschikt over de benodigde kennis en vaardigheden om deze afweging te kunnen maken en werkt doorgaans sneller dan de Raad voor de Kinderbescherming, zodat eerder een rechterlijke beslissing kan worden genomen en het belang van een kind eerder gediend kan worden. In mijn optiek was de benoeming van een bijzondere curator, een door de wetgever bedachte mogelijkheid, in de voornoemde procedure een meer voor de hand liggende weg geweest om de minderjarige kinderen toegang tot de rechter te verlenen. De handelings- en procesonbekwaamheid van de minderjarige was dan meer in lijn gebracht met de gedachte om als volwaardig persoon aan het rechtsverkeer te kunnen deelnemen.

Rebecca Weisz-Hertsworm
Rischen & Nijhuis Advocaten