2.1.

Tussen partijen staat vast dat [verweerder], geboren op [geboortedatum], sedert [datum indiensttreding] in dienst is van [verzoeker 1], aanvankelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en thans op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, laatstelijk in de functie van [functie] tegen een loon van [bedrag] bruto per vier weken.
2.2.

[verzoeker 1] drijft een onderneming die zich richt op het vervaardigen van brood en vers banketbakkerwerk. Naast de winkel exploiteert de vennootschap een lunchroom.
2.3.

[verzoeker 1] verzoekt de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens gewichtige redenen bestaande in veranderingen in de omstandigheden zonder toekenning van een vergoeding en stelt daartoe – kort en zakelijk weergegeven – het navolgende.
2.4.

[verzoeker 1] zoekt de bedoelde verandering(en) in de omstandigheden in het disfunctioneren van [verweerder]. Zij stelt dat [verweerder] met zijn werkhouding en gedrag een indruk van ongeïnteresseerdheid wekt, zich defensief opstelt en blijk geeft van gebrek aan motivatie. Ten gevolge van voormeld disfunctioneren is er sprake van een verstoorde arbeidsrelatie, heeft [verzoeker 1] geen enkel vertrouwen meer in een redelijk functioneren van [verweerder] en acht zij een verdere vruchtbare samenwerking in de toekomst niet meer mogelijk.
2.5.

[verweerder] ontkent dat er sprake is van verandering(en) in de omstandigheden als door [verzoeker 1] aangevoerd en ziet voor de kantonrechter geen aanleiding de arbeidsovereenkomst te ontbinden. [verweerder] hecht uitermate sterk aan continuering van de arbeidsrelatie. [verweerder] concludeert primair tot afwijzing van het verzoek en subsidiair – voor het geval de arbeidsovereenkomst ontbonden wordt – dringt hij aan op toekenning van een billijke vergoeding.
2.6.

De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het onderhavige verzoek geen verband houdt met het bestaan van een bijzonder opzegverbod als bedoeld in artikel 7:685 lid 1 BW.
2.7.

Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is [verzoeker 1], mede gelet op de pertinente betwisting daarvan door [verweerder], er niet in geslaagd om haar verwijt aan het adres van [verweerder] omtrent zijn disfunctioneren voldoende te onderbouwen en aannemelijk te maken. Voor zover dit al anders is (er is bijvoorbeeld geen enkel gespreksverslag noch enig geschrift waaruit blijkt van aanmerkingen of kritiek op [verweerder], laat staan van een terechtwijzing), is in elk geval niet gebleken van gerichte maatregelen van de kant van [verzoeker 1] om het gestelde disfunctioneren van [verweerder] te verbeteren. In het algemeen wordt opgemerkt dat van een goed werkgever als bedoeld in artikel 7:611 BW verwacht mag worden dat deze ten aanzien van een in haar ogen niet of minder functionerende werknemer concretiseert wat er aan schort en vervolgens gericht tracht dit te (doen) verbeteren. In het kader van dat verbetertraject dienen vervolgens voor beide partijen duidelijke afspraken te worden gemaakt met betrekking tot doelstelling, begeleiding en/of opleiding en termijn. Slechts indien een werknemer ook dan nog niet in staat blijkt aan de voor hem geldende functie-eisen te voldoen, doemt demotie of mogelijk ontslag op. De kantonrechter is van oordeel dat dit in deze procedure met betrekking tot het door [verzoeker 1] bekritiseerde functioneren en de gelaakte houding van [verweerder] niet anders is. In het kader van deze procedure wordt niet zichtbaar dat [verzoeker 1] op dit punt ten aanzien van [verweerder] een of meer concrete stappen gezet heeft, de op een heel laat moment ingezette mediation (waarover later meer) daargelaten. Er is niet gebleken van door [verzoeker 1] geïnitieerde contacten gericht op verbetering van het functioneren van [verweerder]. [verzoeker 1] heeft [verweerder] weliswaar naar eigen zeggen enkele malen aangesproken op zijn functioneren en hem verzocht zich te verbeteren, maar heeft [verweerder] geen concrete handreikingen gegeven dan wel daadwerkelijke maatregelen getroffen om te bereiken dat [verweerder] daarin zou (kunnen) veranderen. Bovendien is [verweerder] van oordeel dat het daarbij slechts om lichte vormen van kritiek op incidentele fouten ging. [verzoeker 1] had op zijn minst (functionerings- / beoordelings-) gesprekken met [verweerder] moeten vastleggen, waarin [verzoeker 1] haar verwachtingen jegens [verweerder] en haar verwachtingen ten aanzien van zijn functie-uitoefening had moeten vermelden. Daar komt bij dat [verweerder] reeds [aantal] jaar in dienst is van [verzoeker 1]. Voorts heeft [verweerder] ook in de visie van [verzoeker 1] tot de periode van diens private schuldsanering ([periode]) binnen de onderneming steeds op een acceptabel niveau gefunctioneerd. Gelet op de staat van dienst van [verweerder] binnen de onderneming mogen aan [verzoeker 1] zware eisen worden gesteld om het volgens haar gebleken tekortschietende functioneren te verbeteren en om beëindiging van de arbeidsovereenkomst te voorkomen. Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat [verzoeker 1] het als zeer vervelend heeft ervaren dat [verweerder] “in de schuldsanering” is terechtgekomen, daar zij door deurwaarders en schuldeisers van [verweerder] werd benaderd. Dat de formaliteiten en contacten die met de op de Wsnp gebaseerde schuldsanering samenhangen, bij [verzoeker 1] irritatie gewekt hebben, is voorstelbaar, maar zij dient dit probleem van [verweerder] niet tot het hare te maken. Deze situatie was in de eerste plaats allesbehalve prettig voor [verweerder].
2.8.

De kantonrechter is verder nog van oordeel dat [verzoeker 1] te snel (en vrijwel uitsluitend) heeft aangestuurd op beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Uit de verklaring van mevrouw [vennote van verzoeker], die zich onder meer met de personeelszaken van de vennootschap bezighoudt, blijkt dat zij veelal, ook in dit geval, intuïtief handelt. Gelet hierop en op het feit dat [verweerder] een gesloten persoon is die niet makkelijk communiceert, waardoor mevrouw [vennote van verzoeker] naar eigen zeggen geen grip kreeg op het eventuele probleem van [verweerder] en haar gevoel de voorrang gaf, was behoedzaamheid en terughoudendheid zeer gepast geweest. In plaats daarvan ‘overviel’ [verzoeker 1] [verweerder] met een gesprek op 26 maart 2013, dat bovendien ook onevenwichtig van opzet was, aangezien [verzoeker 1] zich liet bijstaan door haar gemachtigde. Anders dan in het verzoekschrift is weergegeven, is ter zitting – uit een van de gemachtigde van [verzoeker 1] afkomstige brief van 26 maart 2013 met een korte weergave van het gesprek van die datum – gebleken dat dit gesprek was bedoeld om tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te geraken. Deze brief, waaruit de gemachtigde van [verweerder] ter zitting citeerde, maakt duidelijk dat [verzoeker 1] [verweerder] terstond een vaststellingsovereenkomst in concept heeft overhandigd. Daaraan is weliswaar toegevoegd dat bij uitblijven van overeenstemming daarover een intensief verbetertraject gestart zou worden, maar dit ging vergezeld van de vermelding dat [verzoeker 1] daarin geen vertrouwen had. Anders dan [verzoeker 1] in haar verzoekschrift stelt, is [verweerder] eigenlijk geen keuzemogelijkheid geboden. Daarbij komt dat [verzoeker 1], toen [verweerder] duidelijk maakte niet in te stemmen met het beëindigingsvoorstel, weliswaar een korte fase van mediation ingelast heeft, maar ook daarin stond beëindiging van de relatie centraal en kwam verbetering van de onderhavige verhouding slechts op de tweede plaats. Toen deze mediation (om onbekende reden) mislukte, is [verzoeker 1] terstond overgegaan tot het indienen van een ontbindingsverzoek. Ofschoon het [verzoeker 1] als werkgever vrijstond om het onderhavige verzoek ter beoordeling aan de rechter voor te leggen, getuigt het – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – niet van goed werkgeverschap om dit te doen zonder [verweerder] reële en daadwerkelijke kansen op behoud van zijn baan te hebben geboden door middel van een op concrete verbetering gerichte proefperiode.
2.9.

De kantonrechter oordeelt daarom dat – mede in aanmerking nemend de duur van het dienstverband van [aantal] jaar – het streven naar ontbinding van de arbeidsovereenkomst prematuur is. Ook de persoonlijke omstandigheden van [verweerder] – mede in aanmerking nemend het eenzijdige arbeidsverleden -, de leeftijd en de (deels overwonnen) hartklachten van [verweerder] en de daarmee samenhangende lastige positie op de arbeidsmarkt leiden naar het oordeel van de kantonrechter tot de conclusie dat in casu geen sprake is van een dermate ernstige reden dat een ontbinding van de arbeidsovereenkomst thans gerechtvaardigd is. [verweerder] heeft een overwegend belang bij behoud van werk en dient dan ook de kans te krijgen om concreet en met voldoende middelen ondersteund de onderhavige werkverhouding te herstellen, waarbij [verweerder] zich vanzelfsprekend zal moeten realiseren dat hij zich daarvoor volledig moet inzetten. Voorts heeft [verweerder] ook te kennen gegeven te kunnen en willen blijven functioneren binnen de – kleine – organisatie van [verzoeker 1] en heeft [verzoeker 1] haar verzoek niet op een andere grondslag (dan het gestelde doch niet waargemaakte disfunctioneren) gestoeld, zodat niet geconcludeerd kan worden dat er geen mogelijkheid bestaat voor continuering van het dienstverband.
2.10.

De kantonrechter geeft partijen dan ook in overweging om in goed onderling overleg, desgewenst begeleid door een (onafhankelijke) bemiddelaar, te trachten de nu ontstane situatie het hoofd te bieden. Daarbij is het met name aan [verzoeker 1] om [verweerder] in staat te stellen door middel van trainingen, coaching en/of psychisch-sociale ondersteuning zijn houding, gedrag en prestaties op afzienbare termijn in overeenstemming te brengen met de wensen die [verzoeker 1] dienaangaande heeft, waarbij partijen duidelijke en reële te behalen doelen hebben te stellen. [verweerder] heeft zich daarvoor serieus in te spannen en hij dient zich te realiseren dat [verzoeker 1] een (blijvende) verbetering in zijn functioneren, gedrag en opstelling wil constateren.
2.11.

Al het voorgaande in aanmerking nemend, komt de kantonrechter tot de conclusie dat thans geen, althans onvoldoende gewichtige redenen bestaan de arbeidsovereenkomst te ontbinden, zodat het verzoek afgewezen zal worden met verwijzing van [verzoeker 1] in de proceskosten.

Bron: Rechtspraak.nl – ECLI:NL:RBLIM:2013:4396