Hierna volgen de belangrijkste overwegingen om het wrakingsverzoek af te wijzen.

“Kern van het wrakingsverzoek is de weigering van de rechtbank een onderzoek naar de verdenking van meineed te bevelen, althans de motivering daarvan.

Artikel 295 Sv bepaalt dat als een getuige wordt verdacht van meineed, de rechtbank een onderzoek kan bevelen. In dit geval is het de verdediging die op de voet van artikel 328 Sv een dergelijk onderzoek heeft verzocht. De beslissing van de rechtbank om dit verzoek af te wijzen, betreft een tussenbeslissing in de zin van artikel 138 Sv. Onvrede over een dergelijke procesbeslissing is op zichzelf onvoldoende grond voor wraking. Dat kan anders zijn indien de beslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechters partijdig zijn dan wel jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren. Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer in dit geval echter geen sprake.
De motivering van de rechtbank dat het niet zo is dat de getuige verschillende reacties geeft op één en dezelfde vraag, is kernachtig, maar in het licht van de rest van de beslissing en de onderbouwing van het verzoek door de raadsman niet onbegrijpelijk of ondeugdelijk. Het is een afwijzing van de stelling van de raadman dat de getuige tegenstrijdige antwoorden geeft op één en dezelfde vraag, waarop de raadsman de verdenking van meineed baseert. Of de beslissing juridisch houdbaar is, is een vraag die in een eventueel hoger beroep gelet op artikel 406 lid 1 Sv aan de orde kan komen. Een wraking is daarvoor niet het geëigende middel.” Lees meer

Bron: Rechtspraak.nl

Huis Advocaat Particulier

Huis Advocaat Zakelijk

Huis Advocaat Non Profit