Een vreemdeling aan wie kenbaar is gemaakt dat hij geen aanbod van de staatssecretaris van Justitie krijgt om in aanmerking te komen voor de generaal pardonregeling, kan daartegen bezwaar maken. Dit heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in twee zaken van een Turkse en een Irakese vreemdeling bepaald. Volgens de hoogste bestuursrechter is het niet doen van een aanbod een zogenoemde “rechtens relevante handeling” waartegen op grond van de Vreemdelingenwet kan worden geprocedeerd.
Met deze uitspraak stelt de Raad van State de staatssecretaris in hoger beroep in het ongelijk. De staatssecretaris had het bezwaar van de twee vreemdelingen tegen het niet doen van een aanbod niet inhoudelijk behandeld (niet-ontvankelijk verklaard), omdat daartegen volgens de staatssecretaris geen bezwaar kon worden gemaakt. De staatssecretaris voerde aan dat de vreemdelingen het niet doen van het aanbod aan de orde kunnen stellen door een nieuwe aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning in te dienen. De vreemdelingen waren het niet eens met de beslissingen van de staatssecretaris en gingen in beroep bij de rechtbank van Haarlem, die hen in het gelijk stelde. De Raad van State heeft deze uitspraken van de rechtbank nu bevestigd.

De staatssecretaris van Justitie heeft bij de uitvoering van de generaal pardonregeling gekozen voor een systeem waarbij een vreemdeling, die in aanmerking kan komen voor een pardon, een aanbod wordt gedaan. Indien die vreemdeling vervolgens voldoet aan de voorwaarden, zoals het intrekken van lopende toelatingsprocedures, wordt hem ambtshalve een verblijfsvergunning verleend. Het gevolg van de uitspraken van de Raad van State van vandaag is dat vreemdelingen aan wie kenbaar wordt gemaakt dat zij geen aanbod van de staatssecretaris krijgen, daartegen direct bezwaar kunnen maken.

Tegen de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is geen hoger beroep mogelijk.

Bron: www.rechtennieuws.nl, 4 december 2008