Rechtbank Haarlem heeft onlangs een uitspraak gedaan waaruit de conclusie kan worden getrokken dat onder omstandigheden uitstel van de verkoop van de eigen woning tot net na de jaarwisseling fiscaal voordelig is, omdat dan geen economische dubbele heffing in twee inkomensboxen optreedt. Zolang het vermogen nog in de eigen woning zit, is box 1 van toepassing (o.a. eigenwoningforfait en hypotheekrenteaftrek).
Na verkoop van de eigen woning valt het vrijgekomen vermogen in box 3. Indien de verkoop vlak vóór de jaarwisseling plaatsvindt zonder dat met (een deel van) de ontvangen verkoopopbrengst een nieuwe eigen woning is gekocht, heeft dat tot gevolg dat de verkoopopbrengst van de eigen woning in de gemiddelde rendementsgrondslag voor de box 3-heffing valt. Deze box 3-heffing vindt -afgezien van immigratie en emigratie in de loop van het jaar- niet tijdsevenredig plaats, maar wordt op voljaarsbasis berekend. Het kan daardoor gebeuren dat vermogen dat eerst vrijwel het hele jaar in de eigen woning belastbaar was in box 1, door de aanwezigheid op peildatum 31 december, nogmaals belast wordt in box 3.

De vermogensrendementsheffing van box 3 is een heffing volgens een strikt, forfaitair systeem. Men wordt geacht 4% rendement te behalen op het gemiddelde van de rendementsgrondslag (het voordeel uit sparen en beleggen). De rendementsgrondslag voor box 3 is het gemiddelde van de waarde van de bezittingen minus de schulden aan het begin van het kalenderjaar (1 januari) en aan het einde van een kalenderjaar (31 december). Over dit voordeel uit sparen en beleggen wordt vervolgens 30% inkomstenbelasting geheven. Er is welbewust afgezien van een nadere verfijning van de vermogensrendementsheffing, zoals waardeveranderingen van bezittingen en schulden in de loop van het jaar, het moment van verkrijgen dan wel het verlies van bezittingen of het vervallen van schulden.

Het strikt forfaitaire karakter van deze heffing kan -afhankelijk van de situatie- fiscaal voordelig of juist nadelig uitwerken. Een goed voorbeeld hierbij is de verkoop van de eigen woning waarbij de verkoopopbrengst, al dan niet gedeeltelijk, (nog) niet wordt gebruikt voor de aankoop van een nieuwe eigen woning. Zo kan de verkoop van de eigen woning vlak na de jaarwisseling, waarin een forse overwaarde is opgebouwd, een behoorlijke box 3-heffing besparen over het voorafgaande en het lopende jaar. Immers zolang vermogen nog in de eigen woning is belichaamd, is box 1 van toepassing (o.a. eigenwoningforfait en hypotheekrenteaftrek). Pas na verkoop van de eigen woning valt het vrijgekomen vermogen in box 3. Bij verkoop van de eigen woning kort na de jaarwisseling, blijft de verkoopopbrengst op peildatum 1 januari voor de box 3-heffing buiten beeld (met andere woorden: in dat geval wordt het vermogen op de eerste peildatum niet meegenomen in de berekening van de gemiddelde rendementgrondslag).

Indien de verkoop nog vóór de jaarwisseling plaatsvindt zonder dat met (een deel van) de verkoopopbrengst een nieuwe eigen woning is gekocht, heeft dat tot gevolg dat de verkoopopbrengst van de eigen woning in de gemiddelde rendementsgrondslag voor de box 3-heffing valt. Het kan daardoor gebeuren dat vermogen, dat eerst vrijwel het hele jaar via de eigen woning belastbaar was in box 1, op peildatum 31 december in box 3 valt en ‘nogmaals’ belast wordt in box 3. Een voormalig eigenaar van een eigen woning liep tegen dit nadelig fiscaal gevolg van het gescheiden boxenstelsel aan. De zaak voor Rechtbank Haarlem was als volgt.

Een man kocht op 23 november 2005 een nieuwe eigen woning voor € 373.500. Hij financierde de woning met onder meer een hypothecaire lening van € 198.000. Op 30 november 2005 verkocht hij de oude eigen woning voor € 777.000. De verkoopopbrengst belegde hij voor een deel in effecten.

In zijn aangifte inkomstenbelasting over 2005 merkte hij zijn oude woning van 1 januari 2005 tot en met 30 november 2005 aan als eigen woning en zijn nieuwe woning van 1 december 2005 tot en met 31 december 2005. De man paste voor de oude woning van 1 januari 2005 tot en met 30 november 2005 het eigenwoningforfait toe. Het belegde gedeelte van de opbrengst van de woning rekende hij tot zijn box 3-inkomen. De inspecteur legde een aanslag op conform de aangifte. Voor Rechtbank Haarlem nam de man het standpunt in dat het gemiddelde van de rendementsgrondslag evenredig moest worden toegepast. De man stelde verder dat de fiscale regelgeving tot gevolg had dat vanaf 1 juli 2005 tot en met 30 november 2005 feitelijk dubbele belastingheffing plaatsvond (zowel in box 1 als in box 3).

De rechtbank vatte de grief van de man op als een schending van het gelijkheidsbeginsel. De box 3-heffing vindt op voljaarsbasis plaats bij binnenlandse belastingplicht gedurende het hele jaar. De box 3-heffing is echter tijdsevenredig bij tussentijdse immigratie of emigratie. De rechtbank merkte op dat de wetgever op fiscaal gebied een ruime beoordelingsvrijheid toekomt. De belastingrechter mag slechts met terughoudendheid toetsen of een wettelijke bepaling in strijd is met het gelijkheidsbeginsel van internationale mensenrechtenverdrag en. De rechtbank gaf daarbij aan dat het oordeel van de wetgever moet worden gevolgd, tenzij deze van redelijke grond is ontbloot.

De rechtbank wees verder op een arrest van de Hoge Raad uit 2008 van soortgelijke strekking. Het arrest betrof de box 3-heffing van een aandeel in een nalatenschap. In dat arrest gaf de Hoge Raad onder meer aan dat de Nederlandse regels voor de box 3-heffing niet in strijd zijn met internationale mensenrechtenverdragen als de wetgever bij de berekening van de rendementsgrondslag geen rekening houdt met het moment van verkrijging van bezittingen. De rechtbank merkte op dat de nogal ruw uitwerkende box 3-heffing onder omstandigheden ook weer gunstig kan uitwerken. Bij verkoop van de eigen woning kort na de jaarwisseling, blijft de verkoopopbrengst op peildatum 1 januari voor de box 3-heffing buiten beeld.

Wat betreft de klacht over de economische dubbele heffing, erkende de rechtbank dat daar onder omstandigheden sprake kan zijn. Het is een gevolg van het stelsel van gescheiden inkomensboxen. De rechtbank was daarbij van oordeel dat niet kan worden gezegd dat sprake is van een ongelijke behandeling die van redelijke grond is ontbloot, ook al kan dit heffingssysteem voor sommigen nadelige gevolgen hebben.

Bron: www.rechtennieuws.nl, 12 november 2008